Een sportschool opent op 1 februari 2025 een filiaal op een plaats waar eerder een andere sportschool gevestigd was. Op 3 maart 2025 treedt bij de sportschool een werkneemster in dienst die voorheen ook bij de andere sportschool werkzaam was. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor 12 uur per week. Na een paar maanden geeft de werkneemster aan dat ze meer uren wil werken. Op 18 mei 2025 wordt daarom een overeenkomst gesloten waarbij het aantal te werken uren per 1 juni 2025 wordt uitgebreid naar 31 uur per week.
Vier dagen later (op 22 mei 2025) meldt de werkneemster zich ziek. Zij heeft last van angst- en paniekaanvallen. Zij vertelt dan dat ze al vier jaar antidepressiva gebruikt en dat zij in het verleden ook last heeft gehad van angst- en paniekaanvallen.
Deze mededeling is voor de werkgever reden om de overeenkomst waarbij het aantal te werken uren werd uitgebreid, te vernietigen wegens dwaling. Volgens de werkgever wist de werkneemster (of had zij moeten weten) dat zij medisch gezien niet in staat zou zijn om de overeengekomen uitbreiding van uren te werken. De werkneemster had dat aan de werkgever moeten mededelen. De werkgever zou dan het aantal te werken uren niet hebben uitgebreid.
De werkneemster is het daarmee niet eens. In kort geding vordert zij bij de kantonrechter dat aan haar het loon tijdens ziekte wordt doorbetaald voor 31 uur per week. Volgens de werkneemster was de werkgever wel bekend met het gebruik van de antidepressiva en met de psychische klachten van de werkneemster. Zij zou dit al tijdens het dienstverband met de andere sportschool hebben besproken met haar manager, die ook tijdens het dienstverband met de werkgever haar manager was. Deze manager ontkent echter hiervan op de hoogte te zijn geweest.
De kantonrechter wijst allereerst op de wijze waarop in kort geding wordt getoetst of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening (de betaling van het loon voor 31 uur per week). Daartoe moet aannemelijk zijn dat de loonvordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is daarop in een kort geding vooruit te lopen. Eventueel nader onderzoek naar de feiten en eventuele bewijslevering moeten daarbij in de bodemprocedure plaatsvinden.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2020 stelt de kantonrechter voorop dat de mogelijkheid van buitengerechtelijke vernietiging van een overeenkomst op grond van een wilsgebrek (zoals dwaling) niet is uitgesloten. Voorwaarde is wel dat de beschermende werking van het arbeidsrecht niet teniet wordt gedaan. Een werknemer die bedrog of dwaling pleegt heeft echter volgens de kantonrechter geen recht op de beschermende werking van het arbeidsrecht. De buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling is volgens de kantonrechter rechtsgeldig als de werkneemster op het moment van het ondertekenen van de overeenkomst over zodanige informatie met betrekking tot haar gezondheid beschikte, dat zij daarvan mededeling aan de werkgever had moeten doen. De kantonrechter oordeelt dat de manager wel op de hoogte was van het gebruik van de antidepressiva, maar niet ook van de psychische klachten. Dat de manager daarvan ook op de hoogte was, zou de werkneemster eventueel in een bodemprocedure aannemelijk moeten maken.
Aangezien de werkneemster al jaren psychische klachten heeft en daarvoor medicatie gebruikt, had de werkneemster volgens de kantonrechter moeten begrijpen dat haar psychische kwetsbaarheid relevant was voor de vraag of zij meer uren kon werken. Zij had dat moeten melden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst waarbij het aantal te werken uren werd uitgebreid. De werkneemster had moeten weten dat deze informatie voor de werkgever van doorslaggevend belang zou zijn, gelet op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Het is waarschijnlijk dat de werkgever de overeenkomst dan niet (op dezelfde wijze) zou hebben gesloten. Daarmee is er ook causaal verband tussen de dwaling bij de werkgever en het aangaan van de overeenkomst.
Het voorlopige oordeel van de kantonrechter is daarom dat de vernietiging van de overeenkomst niet in strijd is met de beschermende werking van het arbeidsrecht. De loonvordering van de werkneemster wordt daarom afgewezen.