Een werknemer die ten onrechte op staande voet was ontslagen maar waarvan de arbeidsovereenkomst wel alsnog werd ontbonden, had recht op de transitievergoeding. Bij de berekening van de hoogte van die transitievergoeding telden de dienstjaren bij de vorige werkgever echter niet mee omdat de wisseling van werkgever had plaatsgevonden vóór de invoering van de transitievergoeding en omdat niet voldaan was aan het toen geldende criterium voor opvolgend werkgeverschap.
Een schoonmaakbedrijf voert de schoonmaak uit van een ziekenhuis. Eén van de werknemers van het schoonmaakbedrijf die op het ziekenhuis werkt is sinds 1 december 2012 in dienst bij het schoonmaakbedrijf, maar was vanaf 9 maart 2006 werkzaam bij een rechtsvoorganger van het schoonmaakbedrijf. Deze schoonmaker is in januari 2016 ziek uitgevallen. De bedrijfsarts acht hem in staat tot passende arbeid, maar de schoonmaker is het daarmee niet eens. In een deskundigenoordeel stelt het UWV het schoonmaakbedrijf echter in het gelijk. Als het schoonmaakbedrijf in mei 2017 op grond van een advies van de bedrijfsarts de belasting van de schoonmaker opvoert, ontstaat een geschil tussen de schoonmaker en de leidinggevende. Dat geschil leidt tot een incident op 16 mei 2017. Wat daarbij is gebeurd komt niet helemaal precies vast te staan, maar het schoonmaakbedrijf ontslaat de schoonmaker op staande voet wegens bedreiging van de leidinggevende, het maken van een slaande beweging naar de leidinggevende en vanwege het uitmaken van de leidinggevende voor een racist.
Op verzoek van de schoonmaker vernietigt de kantonrechter het ontslag op staande voet. Een vordering tot loonbetaling en tewerkstelling wordt toegewezen. Als het schoonmaakbedrijf hoger beroep instelt, oordeelt het gerechtshof dat het ontslag op staande voet inderdaad niet rechtsgeldig is geweest. Dat heeft te maken met het feit dat het gerechtshof oordeelt dat niet alle door het schoonmaakbedrijf gestelde feiten komen vast te staan en met het feit dat het gerechtshof de ernst van de verweten gedragingen enigszins relativeert omdat die verband houden met de discussie over de belastbaarheid van de schoonmaker. Wel is het gerechtshof van mening dat de arbeidsovereenkomst alsnog kan worden ontbonden wegens verwijtbaar gedrag van de schoonmaker, bestaande uit fysieke bedreiging en het uitmaken van de leidinggevende voor racist. Omdat dit volgens het gerechtshof wel verwijtbaar maar niet ernstig verwijtbaar is, moet het schoonmaakbedrijf aan de schoonmaker de transitievergoeding betalen. Bij de berekening van de hoogte van die transitievergoeding moet het gerechtshof zich uitspreken over de duur van het dienstverband met de schoonmaker.
Het gerechtshof oordeelt daarbij dat de dienstjaren bij het vorige schoonmaakbedrijf niet meetellen omdat de wisseling van werkgever plaats heeft gevonden vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 en omdat tussen beide schoonmaakbedrijven niet zodanige banden hebben bestaan dat het inzicht van het vorige schoonmaakbedrijf in de hoedanigheid en geschiktheid van de schoonmaker aan het huidige schoonmaakbedrijf wordt toegerekend.