Een bedrijf dat in 2009 tot stand is gekomen door een fusie van verschillende kantoren heeft een wat ingewikkelde structuur. Alle oprichters van het bedrijf (de aandeelhouders van de fuserende kantoren) hebben aandelen in een B.V. Deze B.V. is houder van alle niet-stemgerechtigde aandelen in de werkmaatschappij. Via deze B.V. worden de winstrechten tussen de aandeelhouders verdeeld. Tegelijkertijd zijn alle oprichters lid van een coöperatieve vereniging die houder is van alle wel stemgerechtigde aandelen in de werkmaatschappij. Via deze coöperatieve vereniging wordt de zeggenschap over de werkmaatschappij verdeeld. De bestuurders van de werkmaatschappij worden benoemd en ontslagen door een Raad van Commissarissen. De leden van deze Raad van Commissarissen worden zelf weer benoemd en ontslagen door de coöperatieve vereniging. De aandeelhouders zijn voor de werkmaatschappij werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht. De coöperatieve vereniging heeft 49 leden.
Eén van de oprichters is werkzaam als statutair bestuurder van de werkmaatschappij en is tevens de grootste aandeelhouder. In februari 2024 wordt hij door de Raad van Commissarissen vanwege tegenvallende resultaten ontslagen, samen met de twee andere bestuurders. De bestuurder verzet zich bij de rechter tegen dat ontslag op basis van allerlei vennootschapsrechtelijke verweren, maar die worden door de rechtbank allemaal verworpen. De bestuurder had in zijn verweer ook gesteld dat hij eigenlijk op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was. Dat verweer beoordeelt de rechtbank op grond van de criteria die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het Deliveroo-arrest van 2023. De rechtbank overweegt dan het volgende:
• Dat een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat de bestuurder dat nooit eerder ter discussie heeft gesteld wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht.
• Dat de bestuurder zijn werk persoonlijk moest uitvoeren, geen andere opdrachtgevers had, een concurrentiebeding had en tijdens ziekte een jaar lang loon kreeg doorbetaald, wijst op een arbeidsovereenkomst.
• Dat facturen met BTW werden verzonden en geen sociale premies werden afgedragen wijst op een overeenkomst van opdracht.
• Dat het werk van de bestuurder was ingebed in de organisatie en dat functioneringsgesprekken met de Raad van Commissarissen werden gehouden kan volgens de rechtbank zowel wijzen op een arbeidsovereenkomst als op een overeenkomst van opdracht.
• De beloning van de verschillende functies die door de aandeelhouders worden vervuld is afgesproken door de leden van de coöperatieve vereniging. Dat wijst op een overeenkomst van opdracht.
• De bestuurder deelde als aandeelhouder mee in de winst en had als lid van de coöperatieve vereniging zeggenschap in de onderneming. Tegelijkertijd kon hij als bestuurder door de Raad van Commissarissen worden ontslagen. Die dubbele positie wijst volgens de rechtbank op een overeenkomst van opdracht.
Het geheel afwegend concludeert de rechtbank dat de positie en zeggenschap van de bestuurder het zwaarst wegen. Die zijn atypisch voor een arbeidsovereenkomst en maken ook dat de beschermingsgedachte die zit achter het voorkomen van schijnzelfstandigheid in deze zaak niet aan de orde is.
De vorderingen van de bestuurder die zijn gebaseerd op een arbeidsovereenkomst worden daarom afgewezen.