De overeenkomst met een leerling kon niet worden beëindigd toen de leerling haar opleiding beëindigde omdat de overeenkomst met de leerling niet in een beëindiging voor dat geval voorzag.
Een thuiszorginstelling had een overeenkomst gesloten met een leerling. Op grond van die overeenkomst zou de thuiszorginstelling de leerling gedurende een leertraject in staat stellen tot beroepspraktijkvorming als “leerling verzorgende”. Op grond van deze overeenkomst zou de leerling drie dagen bij de thuiszorginstelling werken en één dag bij een opleidingsinstelling naar school gaan. Voorafgaand aan deze overeenkomst waren tussen de thuiszorginstelling en de leerling arbeidsovereenkomsten gedurende bepaalde tijd gesloten, op grond waarvan de leerling werkzaam was geweest als “helpende”. Toen de leerling de opleiding beëindigde, hetgeen door de opleidingsinstelling was bevestigd, deelde de thuiszorginstelling in een brief aan de leerling mede dat de overeenkomst tussen hen door de thuiszorginstelling beëindigd werd. De leerling verzette zich echter tegen deze beëindiging, stellend dat sprake was van een arbeidsovereenkomst die niet rechtsgeldig beëindigd was, en vorderde loon en toelating tot hervatting van de werkzaamheden. De thuiszorginstelling stelde daartegenover dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst maar van een leer-werkovereenkomst.
Toen de kantonrechter over de zaak moest oordelen, stelde deze allereerst vast dat naast een zogenaamde “praktijkovereenkomst” als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, een arbeidsovereenkomst tussen de leerling en het leerbedrijf kan bestaan. Vervolgens beoordeelde de kantonrechter of sprake was van een arbeidsovereenkomst dan wel van een stageovereenkomst. Op grond van de stellingen over en weer van partijen en hetgeen op grond daarvan kwam vast te staan concludeerde de kantonrechter dat de leerling reële arbeid verrichtte en dat haar productiviteit niet van ondergeschikt belang was. Zij voerde namelijk van aanvang af een aantal werkzaamheden zelfstandig uit, draaide op normale wijze mee in het rooster en er waren geen leerdoelen geformuleerd. De stelling van de thuiszorginstelling dat zij de overeenkomst zou kunnen opzeggen bij het beëindigen van de opleiding, werd door de kantonrechter verworpen op grond van hetgeen in de overeenkomst was bepaald, waarbij eventuele onvolkomenheden van de overeenkomst voor rekening van de thuiszorginstelling werden gelaten. Daardoor werd de door de leerling gevorderde loondoorbetaling toegewezen. De vordering tot toelating tot het werk werd echter afgewezen omdat de leerling niet werkzaam kon zijn in de functie van leerling verzorgende, zo lang zij niet eerst weer de opleiding zou hervatten. Een verzoek van de thuiszorginstelling tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoring van de arbeidsverhouding werd door de kantonrechter afgewezen.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.