Ondanks dat de bedrijfsarts geoordeeld had dat geen sprake meer was van uit ziekte voortvloeiende beperkingen tot het verrichten van arbeid en dat de werkneemster vervolgens opnieuw ziek uitviel nadat meer dan vier weken waren verstreken, was sprake van één (onderbroken) ziektegeval omdat de werkneemster in de tussenliggende periode niet in staat was om haar werk volledig te doen. Voor de werkgever ging daarom geen nieuwe verplichting tot doorbetaling van loon tijdens ziekte lopen.
Bij een zorginstelling werkt een werkneemster die in een medische functie werkzaam is bij een verpleeghuis op Texel. Op 9 februari 2015 valt zij ziek uit voor haar werk als gevolg van psychische klachten. Na enige tijd gaat de werkneemster het werk gedeeltelijk hervatten. Als de werkneemster merkt dat haar gezondheidstoestand beter is als zij een aantal dagen niet gewerkt heeft, stelt zij voor om de re-integratie voor langere tijd te onderbreken om in die tijd een intensieve behandeling te volgen. Op advies van de bedrijfsarts stemt de zorginstelling daarmee in november 2015 in. Deze keuze heeft succes: op 16 februari 2016 adviseert de bedrijfsarts dat er geen sprake meer is van beperkingen voortvloeiend uit ziekte. Omdat de werkneemster echter al lange tijd niet meer gewend is aan het arbeidsritme, stelt de bedrijfsarts werkhervatting vast volgens een opbouwschema. De zorginstelling, die steeds heeft gesteld dat werkhervatting op Texel niet mogelijk was, stelt dan dat de werkneemster vanaf maandag 29 februari 2016 kan hervatten op een locatie in Den Helder. De werkneemster vindt de daarmee gemoeide reistijd echter een te zware belasting en vraagt een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Zij gaat wel werken volgens het door de bedrijfsarts geadviseerde opbouwschema, maar op 15 maart meldt zij zich opnieuw ziek. Het aangevraagde deskundigenoordeel wordt door het UWV geweigerd omdat het geven van een deskundigenoordeel niet opportuun zou zijn vanwege het feit dat met de ziekmelding een nieuwe periode van ziekteverzuim is gestart. De bedrijfsarts acht de werknemer volledig arbeidsongeschikt. De problemen rond de re-integratie hebben volgens de bedrijfsarts de klachten weer doen opleven. De werkneemster wordt voorlopig niet in staat geacht om contact met de zorginstelling te onderhouden. De bedrijfsarts is daarbij van mening dat geen sprake is van een nieuw ziektegeval, omdat de werkneemster nooit hersteld gemeld is en omdat nooit volledige werkhervatting heeft plaatsgevonden.
Als de situatie vervolgens niet verandert, stelt de bedrijfsarts in oktober 2016 een psychiatrisch expertise-onderzoek voor om de impasse te doorbreken. De werkneemster weigert echter daaraan mee te werken. Zij is van mening dat niet haar persoon het probleem is, maar de weigering van de zorginstelling om haar niet toe te laten om haar oude werk op Texel te hervatten. Daarop staakt de zorginstelling de betaling van het loon tijdens ziekte per 25 oktober 2016 wegens het niet meewerken aan de re-integratie. Naar aanleiding van de aanvraag van een WIA-uitkering stelt de verzekeringsarts van het UWV op 28 december 2016 dat zij met de bedrijfsarts van mening is dat 9 februari 2015 (en niet 15 maart 2016) de eerste dag van arbeidsongeschiktheid is. Bij beslissing van 18 januari 2017 wordt aan de werkneemster geweigerd om per 6 februari 2017 een WIA-uitkering te betalen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Die beslissing wordt door het UWV echter weer ingetrokken omdat de advocaat van de werkneemster de aanvraag voor de WIA-uitkering op 12 januari 2017 had ingetrokken. Na verkregen ontslagvergunning van het UWV zegt de zorginstelling vervolgens de arbeidsovereenkomst op.
De werkneemster stelt een loonvorderingsprocedure in bij de kantonrechter. Zij stelt daarin dat op 15 maart 2016 een nieuwe periode van loondoorbetaling tijdens ziekte is ontstaan. Omdat aldus sprake was van een eerste ziektejaar zou zij op grond van de toepasselijke CAO recht hebben op 100% van het loon. De zorginstelling had vanaf februari 2017 nog maar 70% van het loon betaald, stellend dat toen het tweede ziektejaar inging, en had de loondoorbetaling vanaf 25 oktober 2016 geheel gestaakt vanwege de weigering van de werkneemster om mee te werken aan het psychiatrische deskundigenonderzoek. De kantonrechter had de loonvordering van de werkneemster toegewezen voor 70% vanaf de datum van de staking van de loondoorbetaling op 25 oktober 2016.
Als de werkneemster hoger beroep instelt, moet het gerechtshof over de zaak oordelen. Het hof beantwoordt daarbij allereerst de vraag of op en na februari 2016 gedurende een periode van vier weken of langer sprake is geweest van volledige arbeidsgeschiktheid. Dat is volgens het hof niet het geval. Voor het hof is daarbij bepalend dat (1) de werkneemster in die vier weken feitelijk nog niet eens gedurende een halve werkweek heeft gewerkt, dat (2) de werkneemster in die periode nog vakantie heeft opgenomen omdat zij bang was anders weer opnieuw uit te vallen, dat (3) de werkneemster er niet op heeft aangedrongen om meer te werken dan de bedrijfsarts had geadviseerd en dat (4) zowel de bedrijfsarts als het UWV van mening waren dat van een nieuw ziektegeval geen sprake was. Op 15 maart 2016 was het tweede ziektejaar dus al aangebroken en de werkneemster had op grond van de toepasselijke CAO daarom maar recht op doorbetaling van 70% van het loon. Gelet op het feit dat op het verpleeghuis in Texel de kwaliteit van de zorg op het spel stond vanwege een conflict tussen de medische dienst en de zorgverleners had de zorginstelling volgens het gerechtshof terecht geweigerd om de werkneemster in het verpleeghuis te Texel te werk te stellen. De langere reistijd naar de locatie in Den Helder was volgens het gerechtshof niet onredelijk. De weigering om aan het psychiatrische expertise-onderzoek mee te werken werd de werkneemster door het gerechtshof desondanks niet aangerekend omdat het hof van mening was dat de bedrijfsarts eerst de behandelaren van de werkneemster had moeten raadplegen alvorens haar te verplichten mee te werken aan een belastend onderzoek. De staking van de loonbetaling op 25 oktober 2016 was daarom niet terecht. Net als de kantonrechter verplicht het gerechtshof de zorginstelling daarom tot doorbetaling van 70% van het loon tot het einde van de maximale periode van 104 weken in februari 2017.