Een werkneemster met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had met haar werkgever afgesproken dat zij tijdens het winterseizoen niet zou werken. In die periode had zij wel recht op een WW-uitkering wegens seizoenswerkloosheid. Maar toen zij in de periode van de seizoenswerkloosheid ziek was had zij geen recht op Ziektewetuitkering.
Bij een buitenmuseum werkte vanaf 1997 een werkneemster in de functie van publiekmedewerker. Aanvankelijk werden steeds opnieuw arbeidsovereenkomsten afgesloten voor de duur van zeven maanden, maar vanaf oktober 2007 was een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, waarin was afgesproken dat de werkneemster in het zomerseizoen (van eind maart tot eind oktober) een vast aantal uren zou werken en dat zij in het winterseizoen niet zou werken. In het winterseizoen had zij dan geen recht op loon, ook niet in geval van ziekte.
In twee jaren heeft de werkneemster tijdens het winterseizoen nog schoonmaakwerkzaamheden verricht (voor een geringer aantal uren per week) en in de andere winterseizoenen heeft zij een WW-uitkering ontvangen. Als de werkneemster zich in de zomer van 2015 ziek meldt, betaalt de werkgever het loon door tot het einde van het zomerseizoen. Daarna kent het UWV een WW-uitkering aan de werkneemster toe. Later wordt echter vastgesteld dat die ten onrechte is toegekend, omdat de werkneemster ziek was. Omdat het om een fout van het UWV ging, hoeft zij die uitkering echter niet terug te betalen.
Als het zomerseizoen 2016 begint, is de werkneemster nog steeds ziek. De werkgever betaalt het loon dan weer door. Aan het einde van het zomerseizoen 2016 wordt de aanvraag voor een WW-uitkering van de werkneemster echter afgewezen, omdat zij (nog steeds) ziek is. Als zij vervolgens een Ziektewetuitkering aanvraagt wordt deze door het UWV geweigerd omdat zij nog een doorlopende arbeidsovereenkomst heeft.
Omdat bezwaar bij het UWV en beroep bij de rechtbank niet succesvol zijn, wendt de werkneemster zich in hoger beroep tot de Centrale Raad van Beroep. Die kwalificeert de afspraken tussen de werkgever en de werkneemster als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbij de arbeidsprestatie gedurende het winterseizoen is opgeschort. Daarbij verwijst de Centrale Raad van Beroep naar een uitspraak uit 2012 waarin de Raad al eens had geoordeeld over een soortgelijke arbeidsverhouding met werknemers van het museum. Toen was echter nog sprake van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Omdat nog sprake is van een doorlopende arbeidsovereenkomst is volgens de Centrale Raad van Beroep ook sprake van een doorlopende verplichting tot doorbetaling van loon tijdens ziekte. De Centrale Raad van Beroep wijst er daarbij op dat van de wettelijke bepaling die de loondoorbetaling tijdens ziekte regelt niet kan worden afgeweken (behoudens enkele niet ter zake doende uitzonderingen), omdat die dwingendrechtelijk van aard is. De werkneemster heeft daarom geen recht op een Ziektewetuitkering.