De arbeidsverhouding tussen een werkneemster en haar collega’s was verstoord geraakt als gevolg van de publicatie van een boek door de werkneemster, waarin zij ook de relatie met collega’s had beschreven op een wijze die tot de persoon van die collega’s herleidbaar was. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst daarom ontbonden. Dat was volgens de Hoge Raad echter in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Bij een onderwijsinstelling (een ROC) werkt sinds 2009 een werkneemster als docent. In oktober 2018 geeft zij aan dat zij een boek wil schrijven over haar ervaringen met gepersonaliseerd onderwijs, een onderwijsvernieuwing die in gang was gezet in het team waartoe de werkneemster behoort. De onderwijsdirecteur en de manager van het team communicatie en marketing van de onderwijsinstelling reageren daarop positief, maar de onderwijsmanager wijst de werkneemster er op dat zij daarbij dan wel moet voorkomen dat de relatie met collega’s of studenten op scherp komt te staan en dat zij ook moet voorkomen dat vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt.
Als het boek een jaar later wordt gepubliceerd, ontstaat onrust binnen het team waartoe de werkneemster behoort. Een aantal collega’s beklaagt zich er over dat hetgeen in het boek wordt beschreven herleidbaar is tot personen en dat zij daarbij worden neergezet op een wijze die tot gevolg heeft dat zij zich niet prettig meer voelen in de samenwerking met de werkneemster. De onderwijsinstelling besluit (buiten de werkneemster om) om met een afvaardiging van de betrokken medewerkers in overleg te gaan over het boek. Als de werkneemster daarvan op de hoogte raakt, vraagt zij bij de onderwijsinstelling om opheldering. Dat leidt tot een ziekmelding van de werkneemster. Omdat het ongewenst wordt geacht dat de werkneemster na deze ziekte haar werk zou hervatten zonder dat dit probleem is opgelost, wordt de werkneemster geschorst. Tien maanden later leidt dit uiteindelijk tot de indiening bij de kantonrechter van een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met toekenning van alleen de transitievergoeding. Het gerechtshof laat in hoger beroep de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in stand, maar kent aan de werkneemster naast de transitievergoeding ook een billijke vergoeding van € 40.000 toe. Volgens het gerechtshof heeft, anders dan de werkneemster stelt, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niets te maken met de vrijheid van meningsuiting omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van het uiten van kritiek op de wijze waarop de onderwijsinstelling omgaat met de onderwijsvernieuwing, maar met de keuze van de werkneemster om haar mening te ventileren in een boek op een wijze waarbij zij dagelijkse werksituaties en uitingen van collega’s vrij precies heeft beschreven. De wijze waarop zij die collega’s daarbij heeft geportretteerd, heeft volgens het gerechtshof een substantieel aantal collega’s diep gekwetst. De werkneemster had zich volgens het hof moeten realiseren dat dit de samenwerking met haar collega’s zou bemoeilijken en zij was daarvoor ook gewaarschuwd. Bovendien heeft de werkneemster vertrouwelijke informatie (een door de onderwijsinstelling geleden verlies) openbaar gemaakt en heeft zij in reacties op de social media vooral oog getoond voor de beknotting van haar recht op vrije meningsuiting en weinig voor de gevoelens van haar collega’s.
Als de werkneemster cassatieberoep instelt, moet de Hoge Raad over de zaak oordelen. Die ziet de zaak anders dan het gerechtshof. De Hoge Raad stelt voorop dat het gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat de publicatie van het boek valt onder de door artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermde vrijheid van meningsuiting. Maar de Hoge Raad wijst ook op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, volgens welke sancties van (onder meer) arbeidsrechtelijke aard een inmenging in de vrijheid van meningsuiting kunnen betekenen. Of de sanctie het gevolg is van het uiten van een mening moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld aan de hand van alle gebeurtenissen vanaf het doen van de uiting tot aan het opleggen van de sanctie. Die gebeurtenissen moeten daarbij in hun onderlinge samenhang worden bezien. Waar het ontbindingsverzoek volgens het hof het gevolg is van de reacties op de inhoud van het boek, moet de conclusie zijn dat het ontbindingsverzoek een inmenging in de vrijheid van meningsuiting oplevert. De Hoge Raad vernietigt daarom de beschikking van het gerechtshof en bepaalt dat een ander gerechtshof opnieuw op het ontbindingsverzoek moet beschikken.