Per 1 januari 2015 gaan nieuwe regels gelden voor het verkrijgen van een ontslagvergunning voor werknemers die in dienst zijn van een payrollbedrijf. De payrollwerkgever kan voor deze werknemers alleen nog een ontslagvergunning krijgen als deze ook zou zijn verleend als de werknemer rechtstreeks in dienst zou zijn geweest van de inlener die van zijn diensten gebruik maakt. Deze wijziging van het Ontslagbesluit is een gevolg van afspraken die zijn gemaakt in het sociaal akkoord van 11 april 2013.
Onder “payrolling” wordt daarbij verstaan de situatie waarbij de werkgever op basis van een overeenkomst met een derde een werknemer ter beschikking stelt om in opdracht en onder toezicht en leiding van die derde werkzaam te zijn. Daarbij onderscheidt payrolling zich van de uitzendovereenkomst zoals die tussen een uitzendbureau en een uitzendkracht bestaat doordat:
• voor payrolling niet vereist is dat de terbeschikkingstelling geschiedt in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever (waarmee bedoeld is dat de werkgever zich juist op die terbeschikkingstelling dient toe te leggen);
• bij payrolling de overeenkomst met de derde niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (allocatiefunctie);
• de werkgever bij payrolling alleen met toestemming van de derde gerechtigd is de werknemer aan een ander ter beschikking te stellen.
De wijziging van het Ontslagbesluit betekent bijvoorbeeld dat de payrollwerkgever alleen een ontslagvergunning kan krijgen voor een werknemer voor wie de inlener geen werk meer heeft, als toepassing van het afspiegelingsbeginsel op de situatie bij de inlener tot de conclusie leidt dat het de betreffende werknemer is die voor ontslag voor moet worden gedragen (en niet een ander). Wordt de ontslagvergunning vervolgens verleend en wil de inlener binnen 26 weken daarna toch weer een arbeidskracht aanstellen om hetzelfde werk te doen als de ontslagen werknemer deed, dan zal de inlener dat werk eerst aan de ontslagen werknemer moeten aanbieden, omdat anders de payrollwerkgever de zogenaamde “wederindiensttredingsvoorwaarde” schendt. En als de inlener van mening is dat een werknemer niet goed genoeg functioneert en daarom van zijn diensten geen gebruik meer wenst te maken, zal de payrollwerkgever alleen een ontslagvergunning krijgen als de inlener eerst voldaan heeft aan de eis dat het disfunctioneren afdoende met de werknemer is besproken en dat aan de werknemer voldoende verbeteringskansen zijn geboden. Voor bestaande arbeidsovereenkomsten treedt de wijziging pas op 1 juli 2015 in werking zodat payrollwerkgevers tot 1 juli 2015 de tijd krijgen om hun overeenkomsten met hun cliënten aan de nieuwe wetgeving aan te passen.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.