Toen de werknemer die een oproepcontract had het aanbod van de werkgever voor een vaste arbeidsomvang accepteerde, ontstond daardoor geen nieuwe arbeidsovereenkomst, die de vierde arbeidsovereenkomst in de keten, en daarmee een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn.
Bij een theater werkt een werknemer als verkoper van tickets. Met hem was eerst een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van drie maanden, daarna een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden en vervolgens een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Tijdens de duur van die laatste overeenkomst doet het theater in januari 2020 aan de werknemer het door de Wet arbeidsmarkt in balans verplicht gestelde aanbod voor een vaste arbeidsomvang. In het aanbod wordt gesproken over “een vaste arbeidsduur” en over “een vast aantal uren”. Als de werknemer het aanbod aanvaardt, wordt aan hem een nieuwe arbeidsovereenkomst toegezonden waarin dezelfde einddatum wordt vermeld als in de arbeidsovereenkomst die nog liep. In de begeleidende brief wordt gesproken over het “in vaste dienst treden”.
Als de arbeidsovereenkomst na de einddatum niet meer wordt verlengd, vordert de werknemer doorbetaling van het loon, stellend dat de laatste arbeidsovereenkomst de vierde arbeidsovereenkomst in de keten was en dat die daarom op grond van de wet voor onbepaalde tijd is aangegaan.
De kantonrechter is echter van mening dat geen sprake is van een vierde arbeidsovereenkomst, maar van een wijziging van de lopende oproepovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor een vast aantal uren, geldend voor de resterende duur van de eerdere oproepovereenkomst. Daaraan doet volgens de kantonrechter niet af dat in de aanbiedingsbrief wordt gesproken over “vaste dienst”.