Een werknemer die langdurig claimde dat hij vanwege de RIVM-richtlijnen niet kon komen werken aangezien hij verkouden was, had aanvankelijk nog recht op loon maar later niet meer, omdat hij had moeten voldoen aan de op dat moment gestelde vraag van de werkgever om zich te laten controleren door de bedrijfsarts.
Bij een groothandel in sanitair, verwarmings- en loodgietersartikelen werkt sinds september 2019 een verkoopmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. In het eerste halfjaar is de werknemer al een groot aantal dagen ziek geweest. Bij elke ziekmelding waren er ook al klachten over de wijze van ziekmelden. Op 16 maart 2020 meldt de werknemer dat hij verkoudheidsklachten heeft en dat hij daarom in verband met de RIVM-richtlijnen thuis blijft. Als de werkgever zich een week later beklaagt over een gebrek aan informatie en dreigt met inhouding van het loon, wijst de werknemer er op dat hij niet ziek is, maar dat hij nu eenmaal thuis moet blijven zo lang hij verkoudheidsklachten heeft. Hij biedt aan om thuis te werken, maar volgens de werkgever kan dat niet. Wel ziet de werkgever mogelijkheden voor de werknemer om op het bedrijf te werken, op voldoende afstand van anderen. Daarop gaat de werknemer echter niet in.
Uiteindelijk leidt dit er toe dat de werkgever de werknemer op 16 april 2020 voor de keus stelt om ofwel te komen werken, ofwel zich ziek te melden zodat de bedrijfsarts de werknemer kan onderzoeken, ofwel om vrij te nemen. Daarbij wordt een “korting” van het loon aangezegd. De werknemer reageert daarop pas op 1 mei 2020 door zich ziek te melden. Volgens de bedrijfsarts is echter geen sprake van ziekte, maar van een arbeidsconflict en moeten partijen met elkaar in gesprek gaan. De werknemer acht zich echter niet in staat om een gesprek aan te gaan. De werkgever staakt daarom per 1 juni 2020 de loonbetaling.
Uiteindelijk eindigt de arbeidsovereenkomst in september 2020 door het verstrijken van de overeengekomen duur. Als de werknemer een deskundigenoordeel bij het UWV aanvraagt, oordeelt de verzekeringsarts van het UWV dat de werknemer per 1 mei 2020 ziek was en dat die ziekte verband hield met een arbeidsconflict. De werknemer vordert bij de kantonrechter betaling van het loon over de maand april 2020 en over het loon vanaf juni 2020.
De kantonrechter is van mening dat de werknemer in de tijd waarin hij thuis moest blijven vanwege neusverkoudheid recht had op loon omdat de oorzaak van het niet werken niet in redelijkheid voor rekening van de werknemer moet komen. Maar toen de neusverkoudheid langer ging aanhouden had de werknemer zich ziek moeten melden, toen de werkgever daarop aandrong. Daardoor had de werkgever niet de mogelijkheid om te controleren of de werknemer daadwerkelijk niet in staat was om te komen werken. Omdat de werknemer pas op 1 mei 2020 reageerde op het verzoek van de werkgever van 16 april 2020 om zich ziek te melden, was de werkgever gerechtigd om het loon van de werknemer over de maand april te korten. Maar de korting betekent volgens de kantonrechter niet dat het hele salaris over de maand april niet behoeft te worden betaald. Een korting van de helft van het maandsalaris vindt de kantonrechter redelijk. De andere helft dient de werkgever alsnog te voldoen.
Vanaf 1 mei 2020 beoordeelt de kantonrechter het recht op loon op basis van ziekte. De kantonrechter is van mening dat de werknemer niet als een goed werknemer heeft gehandeld door een gesprek met de werkgever compleet en stelselmatig af te houden. Wegens het niet meewerken aan de re-integratie heeft de werknemer daardoor geen recht op loon. Omdat de werkgever de stopzetting van het loon op 2 juni 2020 heeft aangekondigd als de werknemer niet met de werkgever in gesprek zou gaan, moet de werkgever echter nog tot 15 juni 2020 het loon doorbetalen. Vanaf half juni 2020 heeft de werknemer geen recht meer op loon omdat hij volgens de kantonrechter zijn eigen re-integratie heeft gefrustreerd.