Een werkgever en een werknemer zijn met elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan tot en met 15 februari 2025. Na afloop van dat contract heeft de betreffende werknemer, die als medewerker bediening werkte, nog één dag gewerkt. Nadien heeft hij niet meer gewerkt en is hij niet meer ingeroosterd.
De werkgever stuurt de werknemer op 21 februari 2025 per e-mail een voorstel voor een eindafrekening. Daarop reageert de werknemer enkele dagen later per e-mail met de mededeling dat hij niet akkoord gaat met het voorstel, met name niet vanwege het aantal min-uren van 77, waar de werkgever van uitgaat. Hij geeft aan dat hij bereid is om te werken als dat nodig is vanwege de min-uren. Hij verzoekt om betaling van het loon over februari 2025 en is het niet eens met de door de werkgever voorgestelde aftrek van min-uren en aftrek wegens het breken van borden (breukschade). Op 17 maart 2025 meldt zich bij de werkgever een gemachtigde namens de werknemer vanwege het achterstallige loon. Deze gemachtigde wijst er tevens op dat werknemer zich bereid en beschikbaar heeft gesteld om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De werknemer vertrekt op 20 maart 2025 op een buitenlandse reis.
Bij de kantonrechter vordert de werknemer het loon vanaf februari 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, de aanzegvergoeding en een ontzegging van de bevoegdheid tot het verrekenen van breukschade. Volgens de werknemer is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend op dezelfde voorwaarden is verlengd, doordat de werkgever hem na afloop van de arbeidsovereenkomst een dag heeft laten werken. Hij vindt dat de arbeidsovereenkomst daardoor verlengd is tot en met 15 augustus 2025. Doordat de werkgever heeft nagelaten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, is deze volgens de werknemer zelfs na 15 augustus 2025 blijven doorlopen. Hij betwist verder dat er min-uren zijn opgebouwd en vindt dat de werkgever dit niet heeft onderbouwd. Tot slot betwist hij dat hij veel borden heeft laten vallen, is hij het niet eens met de door de werkgever gestelde waarde van de borden, ontkent hij dat hij aansprakelijk zou zijn voor deze schade en dat hem door de werkgever medegedeeld zou zijn dat hij deze schade zou moeten betalen.
De werkgever ontkent dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet en stelt dat de werknemer op 16 februari 2025 alleen heeft gewerkt om zijn min-uren te compenseren. Daarna hebben partijen gediscussieerd over de eindafrekening, waaronder de min-uren. In dat kader heeft de werknemer aangegeven deze uren te willen inhalen. De werkgever betwist dat de werknemer zich beschikbaar heeft gesteld om zijn werkzaamheden te hervatten. Verder voert de werkgever aan dat de werknemer vanaf 20 maart 2025 geen werkzaamheden meer kon verrichten door zijn vertrek naar het buitenland, zodat hij geen aanspraak kan maken op loon. De werkgever stelt aan de aanzegverplichting te hebben voldaan doordat de aanzegging al is opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van de verrekening van de min-uren voert de werkgever aan dat deze min-uren voor elke medewerker inzichtelijk zijn en dat de werknemer deze heeft opgebouwd omdat hij had aangegeven niet te kunnen werken.
De kantonrechter vindt dat de arbeidsovereenkomst niet stilzwijgend is verlengd. Hij overweegt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend voor dezelfde tijd op dezelfde voorwaarden kan worden voortgezet als de werkgever de verplichting tot aanzegging niet is nagekomen en de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet of als de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak wordt voortgezet. Het komt er dan volgens de kantonrechter op aan of de werknemer op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan, stilzwijgend werd voortgezet. Daarbij zijn de intenties van partijen op het moment van de stilzwijgende verlenging bepalend.
Maar de aanzegverplichting is in de arbeidsovereenkomst opgenomen, zodat de werkgever daaraan heeft voldaan en de arbeidsovereenkomst op 15 februari 2025 van rechtswege is geëindigd. Aan het enkele feit dat de werknemer op 16 februari 2025 nog was ingeroosterd en werkzaamheden heeft verricht, kon hij niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. Van een stilzwijgende verlenging is volgens de kantonrechter geen sprake, omdat de werknemer niet meer was ingeroosterd, de werkgever de eindafrekening had opgemaakt en de werknemer geen uitlatingen heeft gedaan waaruit blijkt dat hij ervan uitging dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet. De werknemer heeft recht op loon over de periode van 1 tot en met 15 februari 2025. Het bestaan van min-uren vindt de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, zodat van verrekening daarvan geen sprake kan zijn. En het verzoek tot ontzegging van de bevoegdheid tot het verrekenen van breukschade wordt toegewezen, omdat de werkgever daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Stilzwijgende verlenging van een contract voor bepaalde tijd?
Juridisch
Een medewerker bediening werkt één dag langer dan de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen einddatum. Is daardoor sprake van een stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd? De kantonrechter vindt van niet. De intenties van partijen op het moment van de eventuele voortzetting zijn bepalend. Van een stilzwijgende verlenging is volgens de kantonrechter geen sprake, omdat de werknemer na die ene dag niet meer was ingeroosterd, de werkgever de eindafrekening heeft opgemaakt en de werknemer geen uitlatingen heeft gedaan waaruit blijkt dat hij ervan uitging dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet.
In ons commentaar gaan wij in op de vraag wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend voor dezelfde tijd op dezelfde voorwaarden kan worden voortgezet.
Uitspraak
Commentaar
De wet bepaalt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend voor dezelfde tijd op dezelfde voorwaarden kan worden voortgezet als de werkgever de verplichting tot aanzegging niet is nagekomen en de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet of als de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak wordt voortgezet. Volgens de Hoge Raad is voor stilzwijgende voortzetting vereist dat tussen partijen wilsovereenstemming bestaat over de voortzetting van het dienstverband. Dit leidt tot de vraag of de werknemer uit de verklaringen en/of gedragingen van de werkgever redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat de wil van de werkgever gericht was op voortzetting van het dienstverband.
In deze zaak is het met name de vraag of de werknemer uit het feit dat hij na 15 februari 2025 nog één dag was ingeroosterd, heeft mogen afleiden dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wilde verlengen. De kantonrechter vindt van niet, omdat de werknemer daarna niet meer werd ingeroosterd en er vrij snel een eindafrekening volgde. Van doorslaggevend belang lijkt echter te zijn geweest dat uit de eerste reactie van de werknemer op de eindafrekening kan worden afgeleid dat het hem duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was.