Bij een gemeente werkt een werknemer als medewerker groenvoorziening. Die werknemer verzoekt de kantonrechter een aan hem door de gemeente gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. Dat ontslag op staande voet zou nooit door de gemeente aan hem zijn medegedeeld, maar hij zou van de gemeente vernomen hebben dat hij op staande voet was ontslagen toen een maatschappelijk werker namens hem met de gemeente belde om te vragen waarom op zijn loonstrook stond dat de arbeidsovereenkomst beƫindigd was.
Hoewel de dringende reden voor het ontslag op staande voet hem nooit is medegedeeld stelt de werknemer te vermoeden dat dat verband zou houden met een schade die hij in 2024 heeft veroorzaakt aan een voertuig van de gemeente. De verzekeraar heeft die schade toen niet aan de gemeente uitgekeerd omdat hij geen geldig rijbewijs had. De werknemer stelt dat dat geen dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert omdat hij een Indonesisch rijbewijs heeft en over jarenlange rijervaring beschikt. Bovendien heeft de gemeente hem nooit gevraagd of hij over welk rijbewijs hij beschikt en nooit te kennen gegeven dat hij over een Nederlands rijbewijs dient te beschikken.
Uit het verweer van de gemeente komt een heel ander beeld naar voren. Op dat verweer heeft de werknemer niet gereageerd en op de zitting van de kantonrechter is de werknemer niet verschenen. Daarom gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van de gemeente.
Daaruit blijkt allereerst dat de werknemer op zijn cv had vermeld dat hij een rijbewijs B had. Verder blijkt dat de werknemer al in 2022 schade veroorzaakt had aan een voertuig van de gemeente, dat de verzekeraar toen de schade niet had vergoed omdat de werknemer niet over een geldig rijbewijs beschikte en dat de werknemer toen gesteld had dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Daarvoor heeft de werknemer toen een schriftelijke waarschuwing gekregen.
In juni 2023 had de werknemer aan de gemeente medegedeeld dat zijn rijbewijs opnieuw was ingetrokken en dat hij in augustus 2024 weer zou mogen rijden. Van een mededeling van de werknemer dat hij in augustus 2024 voor moest komen bij de rechtbank was gebleken dat dit onjuist was. Volgens de rechtbank was er op de betreffende dag geen zitting. Toen de werknemer uiteindelijk opbiechtte dat hij al 16 jaar in Nederland rijdt zonder geldig rijbewijs, dat hij daarvoor drie keer (in 2021, 2022 en 2024) is aangehouden en dat hij daarvoor geldboetes heeft gekregen, is de werknemer op non-actief gesteld. Vervolgens is hij een week later door de gemeente op staande voet ontslagen. Een schriftelijke bevestiging is hem tijdens dat gesprek overhandigd. Als dringende redenen zijn in die brief niet alleen vermeld het niet hebben van het rijbewijs en het rijden zonder rijbewijs, maar ook verzwijging en het afleggen van onjuiste verklaringen.
Op grond van de aldus vastgestelde feiten concludeert de kantonrechter dat de werknemer wel degelijk op staande voet is ontslagen en dat hij een ontslagbrief overhandigd heeft gekregen. Ook op andere punten zijn door de werknemer stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheid. Daarmee heeft de werknemer gehandeld in strijd met de op grond van de wet op hem als procespartij rustende waarheidsverplichting. Alleen al op die grond, wijst de kantonrechter de verzoeken van de werknemer af.
Als overweging ten overvloede geeft de kantonrechter aan dat de verzoeken ook zouden zijn afgewezen als de kantonrechter de verzoeken wel in behandeling zou hebben genomen. Er was een dringende reden voor het ontslag op staande voet, de dringende reden voor het ontslag op staande voet was voldoende tijdig medegedeeld en de gemeente had de persoonlijke gevolgen van het ontslag meegewogen bij het ontslag op staande voet en vervolgens op goede gronden toch tot het ontslag op staande voet besloten.