Een werkgever mocht concluderen de nevenwerkzaamheden te verbieden, ook als die in het verleden aan de werknemer werden toegestaan.
Bij een installatiebedrijf is sinds 1977 een werknemer werkzaam als service/onderhoudsmonteur. De arbeidsovereenkomst met de werknemer is niet op schrift gesteld. De werkgever heeft altijd gedoogd dat haar medewerkers bijklussen. Daarbij konden zij zelfs materialen via de werkgever betrekken. De werknemer in kwestie had van deze mogelijkheid regelmatig gebruik gemaakt. In augustus 2010 deelt de directie van het installatiebedrijf aan de medewerkers schriftelijk mede dat zij geen materialen meer via het installatiebedrijf konden betrekken, maar dat in plaats daarvan rechtstreeks bij een leverancier bestellingen konden worden geplaatst. Aan deze schriftelijke mededeling is uitdrukkelijk toegevoegd dat deze regeling bedoeld is voor privégebruik en niet om daarmee op grote schaal te gaan handelen.
Per 1 september 2011 schrijft de werknemer in het handelsregister een klussenbedrijf in. Ten behoeve van dit bedrijf betrekt de werknemer materialen van de leverancier waarmee de werkgever een regeling had getroffen. In 2012 zegt het installatiebedrijf de werknemer aan te stoppen met het in het kader van zijn eenmanszaak verrichte nevenwerk, daarbij verwijzend naar het verbod van nevenwerkzaamheden dat is opgenomen in de CAO voor het Technisch installatiebedrijf. Als de werknemer dat niet doet, vordert het installatiebedrijf in kort geding dat de kantonrechter de werknemer op straffe van verbeurte van een dwangsom zal verbieden nevenwerkzaamheden te verrichten zoals vermeld in de CAO-bepaling.
De kantonrechter wijst die vordering af, maar de werkgever gaat in hoger beroep bij het gerechtshof. Het hof acht de CAO niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, omdat het installatiebedrijf niet gesteld heeft lid te zijn van de werkgeversvereniging die de CAO heeft gesloten, terwijl de betreffende bepaling in de CAO ook niet algemeen verbindend is verklaard. Het installatiebedrijf had zijn vordering echter subsidiair gebaseerd op strijd met goed werknemerschap. Volgens het hof kan strijd met goed werknemerschap zich voordoen als de nevenwerkzaamheden het functioneren als werknemer negatief beïnvloeden of als de nevenwerkzaamheden te werkgever hinderen in zijn bedrijfsvoering, bijvoorbeeld doordat hem concurrentie wordt aangedaan. Het oprichten van een eigen bedrijf dat in dezelfde regio soortgelijke werkzaamheden gaat verrichten als het bedrijf van de werkgever is volgens het hof concurrerend. Daar komt nog bij dat de werknemer in de uitoefening van zijn tussen bedrijf materialen betrekt die hij voordelig heeft gekregen in de hoedanigheid van werknemer, terwijl het installatiebedrijf dat vanaf augustus 2010 niet langer toestond. Dat de werkgever zich lange tijd niet heeft verzet tegen de gewraakte nevenwerkzaamheden en deze in het verleden zelfs heeft gefaciliteerd door toe te staan dat de werknemer daarvoor materialen via de werkgever betrok, betekent niet dat het de werkgever niet meer vrij zou staan om daarop voor de toekomst terug te komen. Het door de werkgever gevraagde rechterlijke verbod wordt bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.