Een werkgever mocht in de omstandigheden van het geval van een arbeidsongeschikte werknemer verlangen dat hij de sollicitatie-activiteiten die hij in het kader van een tweede spoortraject moest verrichten, op het kantoor van de werkgever zou verrichten, zodat die daar toezicht op kon houden.
Bij een bedrijf dat onderdelen produceert voor de vliegtuigindustrie werkt een werknemer in de functie van meettechnicus, die in 2017 ziek uitvalt voor zijn werk. Na een jaar wordt het door te betalen salaris teruggebracht naar 70%. Kort daarna start ook een tweede spoortraject, gericht op het vinden van passende arbeid voor de werknemer bij een andere werkgever. Later blijkt uit een rapportage van een arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkgever naast het tweede spoortraject ook had moeten beoordelen of er andere werkzaamheden in het eigen bedrijf konden worden verricht, zelfs als die arbeid niet duurzaam door de werknemer zou kunnen worden verricht. De werknemer komt daarna twee maal twee uur per week naar het werk om activiteiten te verrichten in het kader van het tweede spoortraject en om eventueel werk dat (boventallig) beschikbaar zou zijn, te verrichten.
Uiteindelijk oordeelt het UWV dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren, zodat een loonsanctie aan de werkgever wordt opgelegd. De werkgever moet daardoor het loon tijdens ziekte nog maximaal een jaar doorbetalen, in elk geval totdat de werkgever alsnog voldoende re-integratie-inspanningen zal hebben verricht.
De werkgever besluit daarop dat de werknemer geen toestemming krijgt om op vakantie te gaan, omdat het niet wenselijk is dat hij zijn re-integratie-activiteiten onderbreekt. Kort daarna meldt de werknemer dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is en niet kan werken. Volgens de bedrijfsarts is de situatie van de werknemer echter niet wezenlijk veranderd en kan de werknemer het tweede spoortraject gewoon blijven volgen. Volgens de bedrijfsarts is er daarentegen geen bezwaar tegen een vakantieperiode van een paar weken.
Nadat de werknemer een maand lang geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht, bevestigt de werkgever een afspraak met de werknemer dat hij zijn sollicitatieactiviteiten in het kader van het tweede spoortraject weer zal oppakken. Als de werknemer een nieuw verzoek doet om vakantie op te nemen, stelt de werkgever als voorwaarde dat de werknemer vier dagen per week gedurende twee uur per dag op het bedrijf van de werkgever komt om tweede spooractiviteiten te verrichten. Volgens de werkgever is dat nodig om toezicht te houden, omdat de werknemer het weken lang heeft laten afweten als het gaat om het verrichten van sollicitaties. De werknemer wil echter niet meer dan één dag per week twee uur per dag op het werk komen. De werkgever dreigt daarop met stopzetting van de loondoorbetaling, omdat de werknemer dan in de ogen van de werkgever niet voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. Uiteindelijk wordt de vakantieaanvraag geweigerd en de loonbetaling stopgezet.
Als de werknemer een kort geding bij de kantonrechter start, wordt de werkgever veroordeeld tot loondoorbetaling. Ook moet de werkgever volgens de kantonrechter toestemming geven voor het opnemen van een vakantie. De werkgever laat het er echter niet bij zitten en stelt hoger beroep in bij het gerechtshof. Daar heeft de werkgever meer succes. Het gerechtshof is van mening dat de instructie om de sollicitatieactiviteiten op kantoor te komen verrichten een redelijke instructie is. Het hof overweegt daartoe dat met deze instructie niet de grenzen worden overschreden van datgene wat de werknemer volgens de bedrijfsarts aan arbeidsmogelijkheden had. De werknemer had bovendien al eerder twee maal per week twee uur per dag op het kantoor van de werkgever aan zijn tweede spoor activiteiten gewerkt. Ook het feit dat de werknemer zich ten onrechte ziek had gemeld en vervolgens een maand lang de re-integratie-activiteiten had gestopt, is voor het gerechtshof van belang. Toezicht op de sollicitatieactiviteiten van de werknemer was daarom volgens het gerechtshof bepaald niet onnodig. De werknemer had daartegenover volgens het gerechtshof geen enkel belang aangedragen waarom van hem niet kon worden verlangd om vier maal per week twee uur per dag op het kantoor aan zijn re-integratie-activiteiten te werken.