Een werknemer is tijdens zijn dienstverband bij een vorige werkgever deelnemer geweest aan een aandeeloptieplan. Op 1 april 2020 is het dienstverband geëindigd. Voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband heeft de werknemer in 2019 en 2020 optierechten uitgeoefend. Over het voordeel dat de werknemer daarmee verkregen heeft, is door hem geen inkomstenbelasting aan de Belastingdienst betaald. In 2024 legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de werkgever. De aanslag bestaat uit ruim € 76.000 aan loonbelasting en ruim € 14.000 aan heffingsrente. De werkgever wil beide bedragen op de werknemer verhalen. De werknemer verzet zich daar echter tegen.
De werkgever stelt bij de rechtbank een verhaalsvordering in, die wordt gebaseerd op vier verschillende rechtsgronden:
• een verhaalsrecht van de inhoudingsplichtige werkgever dat rechtstreeks voortvloeit uit fiscale wetgeving;
• wanprestatie;
• een vrijwaringsclausule in het aandeeloptieplan;
• ongerechtvaardigde verrijking.
Voor wat betreft de nageheven loonbelasting is de rechtbank het met de werkgever eens dat er een verhaalsrecht is van de inhoudingsplichtige, dat uit de fiscale wetgeving voortvloeit. De rechtbank wijst erop dat de Hoge Raad in 2011 heeft geoordeeld dat verhaal van loonbelasting op de werknemer mogelijk is, omdat bij de loonbelasting de werknemer de belastingplichtige is. De loonbelasting moet daarom door de werknemer worden gedragen op dezelfde wijze als het geval zou zijn geweest als wanneer de belasting door de inhoudingsplichtige op het loon zou zijn ingehouden. Daarop geldt een uitzondering als het gaat om loonbelasting die bij wijze van eindheffing wordt geheven. De rechtbank leidt echter uit het gehanteerde belastingtarief en uit een e-mail van de Belastingdienst af dat van eindheffing geen sprake is.
De werknemer had gesteld dat goed werkgeverschap aan toewijzing van de vordering in de weg zou staan, maar dat verweer wordt door de rechtbank verworpen. Het enkele feit dat de werkgever verzuimd heeft de loonbelasting op het loon in te houden is daarvoor onvoldoende. Vereist zou zijn dat de werknemer er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat het aan hem betaalde bedrag een nettobedrag was, waarop de loonbelasting al was ingehouden. De werknemer instrueerde echter de werkgever over het moment van het uitoefenen van de optierechten en kende de prijs waarvoor de aandelen werden gekocht. Het ging om een bedrag van ruim € 116.000 in 2019 en ruim € 32.000 in 2020. Die bedragen werden door de Britse moedermaatschappij op zijn bankrekening gestort en de werknemer moet begrepen hebben dat het om bruto betalingen ging. Bovendien had de Britse moedermaatschappij daarbij aangegeven dat het aan de deelnemer van het aandelenoptieplan was om in zijn eigen land de verschuldigde belasting te betalen.
Voor de verschuldigde heffingsrente loopt de zaak echter anders af. Het gaat dan om de rente die de Belastingdienst in rekening brengt als een aanslag te laat is vastgesteld. Omdat het de verplichting van de werkgever was om de belasting in te houden en af te dragen, is dat fiscaal gezien een schuld van de werkgever. Alleen als er civiele gronden zijn voor verhaal op de werknemer kan dat anders zijn. De werkgever stelt daartoe dat er een afspraak zou zijn gemaakt dat de werknemer zelf de belastingafdracht zou verzorgen. De tekst van de formulieren waaruit dat zou blijken, vindt de rechtbank echter te onduidelijk om van een afspraak te kunnen spreken. Van wanprestatie door de werknemer is daarom geen sprake. Ook de vrijwaringsclausule in het aandelenoptieplan kan geen grondslag opleveren voor verhaal van de heffingsrente op de werknemer, omdat de clausule alleen spreekt over de belasting en niet over de heffingsrente die verschuldigd is geworden doordat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn inhoudings- en afdrachtplicht. Tenslotte is volgens de rechtbank geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de werknemer, omdat de werknemer weliswaar een voordeel heeft genoten doordat hij een tijd lang geen belasting heeft behoeven te betalen over de voordelen uit de optierechten, maar dat komt omdat de werkgever verzuimde de loonbelasting in te houden en omdat er geen afspraak was dat de werknemer zelf de loonbelasting zou afdragen.