Heeft u vragen? Wij zijn telefonisch bereikbaar op 030 262 45 94
Ons kantoor is nu open!
b+p Belastingadviseurs - 16/10/2025 - Juridisch

Werkgever kan nageheven loonbelasting op werknemer verhalen

Juridisch

Een werknemer oefende tijdens zijn dienstverband bij een vorige werkgever aandeeloptierechten uit, maar betaalde geen inkomstenbelasting over het verkregen voordeel. In 2024 kreeg de werkgever een naheffingsaanslag, waarbij ook heffingsrente moest worden betaald. Die wilde de werkgever op de werknemer verhalen. De rechtbank oordeelde dat de loonbelasting op grond van fiscale wetgeving op de werknemer verhaald mag worden, omdat de werknemer de belastingplichtige is. Voor de heffingsrente geldt dat echter niet. En er was geen duidelijke afspraak dat de werknemer de belasting zou betalen (en dus geen wanprestatie) en er was ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. De werkgever moet daarom de heffingsrente wel zelf dragen.
In ons commentaar gaan we in op de situatie waarin de Belastingdienst overgaat tot naheffing van loonbelasting die niet was afgedragen omdat er ten onrechte van werd uitgegaan dat sprake was van een zelfstandige (zzp’er).

Uitspraak

Een werknemer is tijdens zijn dienstverband bij een vorige werkgever deelnemer geweest aan een aandeeloptieplan. Op 1 april 2020 is het dienstverband geëindigd. Voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband heeft de werknemer in 2019 en 2020 optierechten uitgeoefend. Over het voordeel dat de werknemer daarmee verkregen heeft, is door hem geen inkomstenbelasting aan de Belastingdienst betaald. In 2024 legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de werkgever. De aanslag bestaat uit ruim € 76.000 aan loonbelasting en ruim € 14.000 aan heffingsrente. De werkgever wil beide bedragen op de werknemer verhalen. De werknemer verzet zich daar echter tegen.

De werkgever stelt bij de rechtbank een verhaalsvordering in, die wordt gebaseerd op vier verschillende rechtsgronden:
• een verhaalsrecht van de inhoudingsplichtige werkgever dat rechtstreeks voortvloeit uit fiscale wetgeving;
• wanprestatie;
• een vrijwaringsclausule in het aandeeloptieplan;
• ongerechtvaardigde verrijking.

Voor wat betreft de nageheven loonbelasting is de rechtbank het met de werkgever eens dat er een verhaalsrecht is van de inhoudingsplichtige, dat uit de fiscale wetgeving voortvloeit. De rechtbank wijst erop dat de Hoge Raad in 2011 heeft geoordeeld dat verhaal van loonbelasting op de werknemer mogelijk is, omdat bij de loonbelasting de werknemer de belastingplichtige is. De loonbelasting moet daarom door de werknemer worden gedragen op dezelfde wijze als het geval zou zijn geweest als wanneer de belasting door de inhoudingsplichtige op het loon zou zijn ingehouden. Daarop geldt een uitzondering als het gaat om loonbelasting die bij wijze van eindheffing wordt geheven. De rechtbank leidt echter uit het gehanteerde belastingtarief en uit een e-mail van de Belastingdienst af dat van eindheffing geen sprake is.

De werknemer had gesteld dat goed werkgeverschap aan toewijzing van de vordering in de weg zou staan, maar dat verweer wordt door de rechtbank verworpen. Het enkele feit dat de werkgever verzuimd heeft de loonbelasting op het loon in te houden is daarvoor onvoldoende. Vereist zou zijn dat de werknemer er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat het aan hem betaalde bedrag een nettobedrag was, waarop de loonbelasting al was ingehouden. De werknemer instrueerde echter de werkgever over het moment van het uitoefenen van de optierechten en kende de prijs waarvoor de aandelen werden gekocht. Het ging om een bedrag van ruim € 116.000 in 2019 en ruim € 32.000 in 2020. Die bedragen werden door de Britse moedermaatschappij op zijn bankrekening gestort en de werknemer moet begrepen hebben dat het om bruto betalingen ging. Bovendien had de Britse moedermaatschappij daarbij aangegeven dat het aan de deelnemer van het aandelenoptieplan was om in zijn eigen land de verschuldigde belasting te betalen.

Voor de verschuldigde heffingsrente loopt de zaak echter anders af. Het gaat dan om de rente die de Belastingdienst in rekening brengt als een aanslag te laat is vastgesteld. Omdat het de verplichting van de werkgever was om de belasting in te houden en af te dragen, is dat fiscaal gezien een schuld van de werkgever. Alleen als er civiele gronden zijn voor verhaal op de werknemer kan dat anders zijn. De werkgever stelt daartoe dat er een afspraak zou zijn gemaakt dat de werknemer zelf de belastingafdracht zou verzorgen. De tekst van de formulieren waaruit dat zou blijken, vindt de rechtbank echter te onduidelijk om van een afspraak te kunnen spreken. Van wanprestatie door de werknemer is daarom geen sprake. Ook de vrijwaringsclausule in het aandelenoptieplan kan geen grondslag opleveren voor verhaal van de heffingsrente op de werknemer, omdat de clausule alleen spreekt over de belasting en niet over de heffingsrente die verschuldigd is geworden doordat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn inhoudings- en afdrachtplicht. Tenslotte is volgens de rechtbank geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de werknemer, omdat de werknemer weliswaar een voordeel heeft genoten doordat hij een tijd lang geen belasting heeft behoeven te betalen over de voordelen uit de optierechten, maar dat komt omdat de werkgever verzuimde de loonbelasting in te houden en omdat er geen afspraak was dat de werknemer zelf de loonbelasting zou afdragen.

Commentaar

Het vonnis van de rechtbank maakt duidelijk dat na te heffen loonbelasting in beginsel door de werkgever achteraf op de werknemer kan worden verhaald, zolang geen sprake is van eindheffing. Van eindheffing is bijvoorbeeld sprake bij de werkkostenregeling, als vergoedingen en verstrekkingen zijn aangewezen als ten laste van de werkgever komend en als daarmee de “vrije ruimte” (het “forfait”) wordt overschreden.
Naheffingen van loonbelasting kunnen aan de orde zijn als een opdrachtgever er ten onrechte van uitging dat hij te maken had met een zelfstandige (zzp’er), in plaats van met een werknemer. Door het op 1 januari 2025 opgeheven handhavingsmoratorium kan de Belastingdienst dan alleen naheffen voor de periode vanaf 1 januari 2025.Het risico van naheffing treft dus alleen opdrachtgever die na 1 januari 2025 zijn doorgegaan met werken met zelfstandigen, die eigenlijk geen zelfstandige zijn.
Naheffing van loonbelasting is dan niet hetgeen waarover die opdrachtgever zich druk behoeven te maken. Maar naheffing van premies werknemersverzekeringen is dat des te meer. De wet bepaalt namelijk dat deze premies niet achteraf alsnog door de werkgever op de werknemer kunnen worden verhaald. En als de werkgever verplicht is aangesloten bij een bedrijfspensioenfonds, is naheffing van pensioenpremies eveneens een reden voor ernstige zorgen. Daarbij geldt wel een verjaringstermijn van vijf jaar, maar niet de beperking dat niet verder kan worden nageheven dan tot 1 januari 2025. Daarnaast is de kans groot dat het bedrijfspensioenfonds zal proberen om de verjaringstermijn te omzeilen door te stellen dat de opdrachtgever had moeten weten dat eigenlijk sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat dus pensioenpremies betaald moesten worden. De verjaringstermijn wordt namelijk verlengd als de opdrachtgever het bestaan van de premievordering opzettelijk voor het pensioenfonds verborgen heeft gehouden.

b+p Belastingadviseurs maakt gebruik van functionele cookies die strikt noodzakelijk zijn voor de werking van de website en analytische cookies om inzicht te krijgen in de werking en effectiviteit van de website. De analytische cookies zijn volledig geanonimiseerd en wij plaatsen geen marketing cookies. Meer informatie over privacy.