Een werkgever die de intentie had uitgesproken dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur zou worden verlengd, maar dat vervolgens niet deed vanwege kritiek op het functioneren van de werkneemster, handelde in de omstandigheden van het betreffende geval niet in strijd met goed werkgeverschap.
De werkneemster was per 1 september 2011 in dienst genomen als commercieel directeur voor de duur van een jaar. In de arbeidsovereenkomst was bepaald dat het de intentie van partijen was om de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur voort te zetten, dat de werkgever daarover uiterlijk op 31 mei 2012 een beslissing zou nemen en dat de arbeidsovereenkomst nog voor de duur van twee maanden zou worden verlengd als om bedrijfseconomische of bedrijfsorganisatorische redenen zou worden besloten het dienstverband niet voort te zetten.
Vervolgens wordt de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar verlengd, waarbij wordt bepaald dat “alle primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden worden gecontinueerd”. Tijdens het tweede jaar vindt een aantal functioneringsgesprekken plaats en tijdens één daarvan, op 5 april 2013, wordt aan de werkneemster een coachingsgesprek aangeboden om “aan haar organisatiesensitiviteit te werken”. Desondanks wordt aan de werkneemster op 13 mei 2013 medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd.
Daarop stelt de werkneemster bij de kantonrechter een aantal vorderingen in die er op neerkomen dat de werkneemster aanspraak maakt op voortzetting van de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van het tweede jaar. Als die vorderingen door de kantonrechter worden afgewezen, moet het gerechtshof in hoger beroep over de zaak oordelen.
Waar de werkneemster stelt dat het aangeboden coachingstraject geen voorwaarde was voor de verlenging van de arbeidsovereenkomst, maar gericht was op de periode na de verlenging en waar de werkgever dat betwistte, was het volgens het gerechtshof aan de werkneemster om haar stellingen te bewijzen. Maar het gerechtshof laat de werkneemster niet tot dat bewijs toe, omdat de werkneemster volgens het hof met dat bewijs nog niet zou bewijzen dat de werkneemster heeft mogen begrijpen dat de arbeidsovereenkomst onder alle omstandigheden zou worden verlengd. Uit een brief van de werkgeefster blijkt volgens het hof dat de werkneemster moest begrijpen dat er kritiek was op haar functioneren. Bovendien waren er nog twee voorvallen geweest (een openlijke aanvaring met haar leidinggevende en het zich openlijk afzetten tegen de leidinggevende in een vergadering met de verkopers) waardoor het de werkgever volgens het hof vrij stond om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Of de intentieverklaring om de arbeidsovereenkomst te verlengen ook voor het tweede jaarcontract gold, kon volgens het hof in het midden blijven omdat de werkneemster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door haar niet nog een kans op verlenging van de arbeidsovereenkomst te geven. Het hof wijst het daarbij uitdrukkelijk op dat het het recht van de werkgever is om te beoordelen of een werknemer geschikt is voor het vervullen van de functie.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.