Bij een bedrijf werkt een administratief medewerkster die eind december aan haar werkgever mededeelt dat zij wil stoppen met werken. De werkgever voelt zich hierdoor overvallen en vraagt de werkneemster of zij er in de kerstvakantie over wil nadenken om nog één dag in de week te blijven werken. Een dag na het gesprek meldt de werkneemster zich ziek. De bedrijfsarts oordeelt na telefonisch contact dat de werkneemster inderdaad ziek is en dat er daarnaast sprake is van werkgerelateerde problemen.
In maart 2024 adviseert de bedrijfsarts om met elkaar in gesprek te gaan. Verder dan een aantal beeldbelgesprekken zonder resultaat komt het echter niet.
In oktober 2024 oordeelt de bedrijfsarts dat de beperkingen nog steeds ongewijzigd zijn en dat de werkneemster haar werkzaamheden niet op korte termijn zal kunnen hervatten. De bedrijfsarts plant een vervolgafspraak in om de belastbaarheid van de werkneemster vast te stellen en geeft aan dat de werkneemster dan fysiek aanwezig dient te zijn. De werkneemster vraagt dan de werkgever of zij toch op deze afspraak met de bedrijfsarts kan verschijnen door middel van beeldbellen. De werkgever weigert dat, waarna de werkneemster niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschijnt. De werkgever zet daarop de betaling van het loon stop. Voor zover het niet verschijnen bij de bedrijfsarts geen loonstop zou rechtvaardigen deelt de werkgever mede dat de loonbetaling wordt opgeschort. Als de werkneemster daarna ook nog weigert mee te werken aan mediation deelt de werkgever aan de werkneemster mede dat de betaling van het loon ook om die reden wordt stopgezet.
Als de werkneemster vervolgens in kort geding vordert dat het loon alsnog betaald moet worden, wijst de kantonrechter deze vordering toe. De kantonrechter verantwoordt die beslissing als volgt.
De werkgever had de loonstop wegens het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts gebaseerd op het artikel in de wet dat bepaalt dat de werknemer geen recht heeft op loon gedurende de tijd waarin hij zonder deugdelijke grond weigert om mee te werken aan door de werkgever of de bedrijfsarts gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
Gelet op het feit dat de bedrijfsarts nog geen passende arbeid mogelijk achtte, kon de werkgever aan het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts geen loonstop verbinden. De werkgever kon wel de loonbetaling opschorten, omdat voldaan was aan de wettelijke voorwaarde dat de werkneemster zich niet had gehouden aan schriftelijke redelijke voorschriften over het verstrekken van inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen. De stelling van de werkneemster dat zij niet in staat was om het spreekuur van de bedrijfsarts te bezoeken, wordt door de kantonrechter verworpen omdat de bedrijfsarts had geoordeeld dat de werkneemster daartoe wel in staat was en omdat de werkneemster daar geen andere medische informatie tegenover had gesteld. Omdat de werkneemster echter later alsnog het spreekuur van de bedrijfsarts fysiek had bezocht en omdat de bedrijfsarts daarbij had vastgesteld dat de werkneemster nog altijd arbeidsongeschikt was, moest de werkgever het opgeschorte loon alsnog betalen.
De weigering om deel te nemen aan mediation kon de werkgever volgens de kantonrechter evenmin aan de loonstop ten grondslag leggen omdat de mediation was aanbevolen om een werkgerelateerd probleem op te lossen dat volgens de bedrijfsarts los stond van de arbeidsongeschiktheid.