De werkgeefster die een arbeidsongeschikte werkneemster gere-integreerd had in passend werk bij een zustermaatschappij, mocht de arbeidsovereenkomst met die werkneemster niet opzeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, omdat de werkneemster nog slechts op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij die zustermaatschappij te werk was gesteld.
De werkneemster was als kraamverzorgende werkzaam bij een kraamzorginstelling en was op 19 december 2010 ziek uitgevallen. In het kader van haar re-integratie was zij als receptioniste tewerkgesteld bij een verzorgingshuis dat werd geëxploiteerd door een zustermaatschappij van de werkgeefster. Het UWV kent per 17 december 2012 geen WIA -uitkering aan de werkneemster toe omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht wordt. Per 17 december 2012 gaat de werkneemster met het verzorgingshuis een arbeidsovereenkomst aan voor bepaalde tijd (tot 1 januari 2014) op grond waarvan zij als receptioniste bij het verzorgingshuis kan blijven werken. Dat is voor de werkgeefster een reden om bij het UWV een ontslagvergunning aan te vragen. Die ontslagvergunning wordt echter door het UWV geweigerd omdat het UWV de kraamzorginstelling en het verzorgingshuis ziet als één onderneming en re-integratie van de werkneemster heeft plaatsgevonden binnen die onderneming. Daarop verzoekt de werkgeefster de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Partijen twisten daarbij vooral over de vraag of de kraamzorginstelling en het verzorgingshuis al dan niet als één onderneming te zien zijn.
De kantonrechter wijst het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de kraamzorginstelling en het verzorgingshuis weliswaar van elkaar te onderscheiden entiteiten zijn, maar dat dat niet wegneemt dat de wet bepaalt dat de arbeidsovereenkomst van een werknemer die passende arbeid verricht in de onderneming van een andere werkgever blijft bestaan. De kantonrechter is van mening dat de arbeidsovereenkomst ook niet als een “lege huls” te beschouwen is uitsluitend omdat de loondoorbetalingsverplichting is geëindigd en merkt op dat er een reële kans is dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkneemster en het verzorgingshuis binnen afzienbare tijd eindigt en dat de werkgeefster dan opnieuw inhoud zal moeten geven aan haar verplichting tot re-integratie in passende arbeid binnen de eigen onderneming. Het feit dat de kraamzorginstelling en het verzorgingshuis zustermaatschappijen zijn en nauw met elkaar zijn verweven, rechtvaardigt volgens de kantonrechter een afwijking van de normale situatie dat de werkgever bij een geslaagde re-integratie in passende arbeid in de onderneming van een andere werkgever de arbeidsovereenkomst kan eindigen.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.