De kantonrechter neemt niet de conclusie van de arts van het UWV over die in een deskundigenoordeel had gesteld dat de werkneemster als gevolg van ziekte haar werkzaamheden niet kon uitvoeren, aangezien het deskundigenoordeel niet zorgvuldig was onderbouwd. De loonvordering van de werkneemster werd daarom afgewezen.
Bij een werkgever werkt een werkneemster in de functie van inpakker/chauffeur voor 20 uur per week. Haar werkzaamheden bestaan met name uit het inpakken van brood en het bezorgen van brood bij klanten. De werkneemster is in dienst gekomen op 8 mei 2018. Reeds op 14 juni 2018 ziet de werkgever aanleiding om de werkneemster aan te spreken op de wijze van ziekmelden, de wijze van het inpakken van het brood, het werken tussen 6:30 uur en 10:30 uur, het eerder naar huis gaan en het inplannen van privé afspraken tijdens werktijd. Als reactie op dit gesprek geeft de werkneemster aan zich geïntimideerd en gekleineerd te voelen. Op 16 juni 2018 vindt een nieuw gesprek plaats, dat door de werkgever echter wordt gestopt wegens een agressieve bejegening door de werkneemster. De werkneemster meldt zich op 18 juni 2018 ziek. Een arbeidsconflict is geboren.
Een afspraak bij de bedrijfsarts op 22 juni 2018 wordt door de werkneemster afgezegd met als reden dat zij op die dag een festival zou bezoeken. Als zij op 27 juni 2018 alsnog de bedrijfsarts bezoekt, stelt deze vast dat sprake is van een arbeidsconflict en niet van ziekte. Geadviseerd wordt om een mediator in te schakelen. De werkgeefster deelt daarop mede de loonbetaling aan de werkneemster te staken. Na een intakegesprek met de mediator zal op 6 juli 2018 het eerste mediationgesprek plaatsvinden. Een dag tevoren meldt de werkneemster via haar gemachtigde dat zij niet op dit gesprek zal verschijnen wegens zware hoofdpijnen. Als de werkneemster op 6 juli 2018 wordt gezien door de bedrijfsarts, blijft het advies dat sprake is van een arbeidsconflict dat door mediation moet worden opgelost en dat geen sprake is van ziekte ongewijzigd. Een nieuw gesprek met de mediator wordt ingepland voor 9 juli 2018, maar de werkneemster meldt zich opnieuw af wegens gezondheidsklachten. Zij heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd en wacht de uitkomst daarvan af.
Op 20 augustus 2018 komt het deskundigenoordeel van het UWV. Het oordeel houdt in dat de werkneemster op 18 juni 2018 geschikt was voor haar werk, maar dat vanaf 29 juni 2018 een beperking geldt voor beroepsmatig autorijden als gevolg van het gebruik van een bepaald medicijn. Als de werkneemster op 4 oktober 2018 opnieuw een deskundigenoordeel aan het UWV vraagt, oordeelt de deskundige op 10 oktober 2018 dat de werkneemster vanaf 29 juni 2018 niet geschikt is voor haar eigen werk. De deskundige vermeldt daarbij dat er geen contact is geweest met de werkgever, geen gesprek is geweest met de werkneemster, dat er geen contact is geweest met de bedrijfsarts en dat het niet nodig is gebleken om medische informatie op te vragen. Als reden voor het oordeel dat de werkneemster niet geschikt is voor haar eigen werk wordt op gegeven dat het beroepsmatig besturen van voertuigen een essentieel onderdeel is van de werkzaamheden van de werkneemster. De werkgever hervat de loondoorbetaling echter niet, omdat de werkneemster andere onderdelen van haar functie wel kon verrichten en omdat zij de mediationgesprekken heeft afgezegd. Tenslotte acht de bedrijfsarts op 24 oktober 2018 de werkneemster geschikt voor andere werkzaamheden dan het beroepsmatig besturen van een auto. De werkneemster hervat haar werkzaamheden echter niet, stellend dat zij niet in staat is naar het werk te reizen, ook niet met gebruikmaking van het openbaar vervoer.
Als de werkneemster in kort geding bij wijze van voorlopige voorziening vordert dat de werkgever het loon vanaf 29 juni 2018 moet doorbetalen, moet de kantonrechter over de zaak oordelen. De kantonrechter moet daarbij oordelen over het deskundigenoordeel van het UWV van 10 oktober 2018, volgens welke de werkneemster vanaf 29 juni 2018 niet geschikt was voor haar eigen werk. De kantonrechter stelt vast dat de deskundige niet aangeeft welke informatie bij het deskundigenoordeel is betrokken. Ook is niet duidelijk welke ziekmelding de deskundige heeft beoordeeld, aangezien geen ziekmelding per 29 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Medische informatie over het medicijngebruik na 29 juni 2018 ontbreekt ook. De kantonrechter acht van belang dat gebruik van het betreffende medicijn de rijvaardigheid maar tijdelijk beïnvloedt, dat de medicijnen maar in kleine hoeveelheden zijn voorgeschreven en dat deze beperkt zijn gebruikt. De werkneemster heeft bovendien erkend dat autorijden slechts een deel van haar werkzaamheden betrof en niet dagelijks plaatsvond. Op grond van dit alles stelt de kantonrechter de conclusie van de deskundige niet te kunnen overnemen. Als al zou moeten worden aangenomen dat de werkneemster door medicijngebruik niet in staat was om een auto te besturen, staat daarmee nog niet vast dat zij niet in staat was om andere overeengekomen werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter verwijt de werkneemster dat zij de werkgever ook nooit heeft geïnformeerd over het gebruik van medicijnen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Volgens de kantonrechter is niet gebleken dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was en ook niet dat zij niet in staat was om een mediationgesprek te voeren. De stelling dat de werkneemster niet in staat zou zijn met het openbaar vervoer te reizen, is volgens de kantonrechter op geen enkele wijze onderbouwd. Volgens de kantonrechter is daarom niet aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de werkgever de loondoorbetaling ten onrechte gestaakt heeft. Daarom wordt de vordering van de werkneemster voor een voorlopige voorziening afgewezen.