Een arbeidsongeschikte werkneemster behoefde niet mee te werken aan de re-integratie, zo lang de werkgever achterstallig loon niet had voldaan.
Bij een tandartspraktijk werkt een tandartsassistente die in Duitsland woont. De tandartspraktijk wordt deels geƫxploiteerd door een B.V. en deels door de directeur-grootaandeelhouder van die B.V. en de werkneemster is bij beide werkgevers in dienst op basis van twee verschillende arbeidsovereenkomsten. Op 25 maart 2012 breekt zij haar pols bij een ongeval met de fiets. Vanaf mei 2012 ontvangt zij geen loon meer. Duitse artsen hebben haar arbeidsongeschikt geacht van 26 maart 2012 tot en met 12 maart 2013. Als haar huisarts aangeeft dat zij vanaf 8 oktober 2012 vier uur per dag kan werken, meldt zij zich op haar werk. De tandarts stuurt haar echter naar huis omdat hij alleen akkoord kan gaan met volledige hervatting van de werkzaamheden. Op 30 oktober 2012 zegt de tandarts de arbeidsovereenkomst op met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Bij de B.V. wordt de tandartsassistente zelfs op staande voet ontslagen. Als een Nederlandse bedrijfsarts de werkneemster op 20 november 2012 geschikt acht voor arbeid gedurende vier uur per dag, roept de tandarts haar op om op haar werk te verschijnen. De werkneemster laat echter via haar gemachtigde weten dat zij alleen zal verschijnen als eerst haar achterstallig salaris wordt betaald. Ook als de tandarts aankondigt dat het niet verschijnen consequenties voor de salarisbetaling zal hebben, verschijnt zij niet. In mei 2013 vraagt de werkneemster nog een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Het UWV oordeelt daarbij dat de werkgever niet voldoende aan de re-integratie heeft gedaan omdat er geen adequaat en consistent plan van aanpak was.
Als de werkneemster bij de kantonrechter het achterstallig loon vordert, wijst de kantonrechter die vordering toe van mei 2012 tot en met november 2012. Voor de periode na november 2012 wordt de loonvordering echter afgewezen. Als de werkneemster hoger beroep instelt om zich te beklagen over het afwijzen van de loonvordering vanaf november 2012, bekrachtigt het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter. Volgens het hof kwam de werkneemster geen recht toe om haar re-integratieverplichtingen op te schorten omdat die verplichtingen niet tegenover de loondoorbetaling over de reeds verstreken periode stonden. De verplichting om passende arbeid te verrichten zou de werkneemster alleen mogen opschorten als de werkgever niet bereid zou zijn om loon te betalen over de periode nadat zij zou zijn verschenen om passende arbeid te verrichten. Omdat de werkneemster na november 2012 niet gewerkt heeft en na de oproep van de werkgever passende arbeid had moeten verrichten, heeft zij volgens het gerechtshof na november 2012 geen recht op loon.
Als de werkneemster cassatieberoep instelt, blijkt de Hoge Raad dat toch anders te zien. De Hoge Raad wijst er op dat de arbeidsovereenkomst een wederkerige overeenkomst is, waarbij uitgangspunt is dat de werknemer geen recht op loon heeft als hij niet werkt. In geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, moet de werkgever het loon echter toch doorbetalen. De werkgever moet dan bovendien de re-integratie van de werknemer bevorderen. Als de werkgever dat laatste onvoldoende doet, dan wordt de verplichting tot loondoorbetaling verlengd. Als de werknemer zonder deugdelijke grond geen passende arbeid verricht, verliest de werknemer het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte. Uit het samenstel van deze bepalingen leidt de Hoge Raad af dat de verplichting om loon te betalen (en om dat loon tijdens arbeidsongeschiktheid door te betalen) tegenover de verplichting van de werknemer staan om arbeid te verrichten (en om tijdens arbeidsongeschiktheid te voldoen aan de re-integratieverplichtingen). Dat de re-integratieverplichting van de werknemer ziet op een ander tijdvak dan het tijdvak waarover de werkgever de loonbetalingsverplichting niet is nagekomen, staat er volgens de Hoge Raad niet aan in de weg dat de betreffende verplichtingen tegenover elkaar staan. Daarom mocht de werkneemster de nakoming van haar re-integratieverplichtingen opschorten op grond van het feit dat de werkgever eerdere loonbetalingsverplichtingen niet was nagekomen.