De wet merkt een arbeidsovereenkomst als een uitzendovereenkomst aan indien aan drie eisen is voldaan. Op de eerste plaats dient de werknemer door de werkgever ter beschikking te zijn gesteld aan een derde. Verder moet de werknemer dan bij die derde werkzaam zijn onder de leiding en het toezicht van die derde. En tenslotte moet de terbeschikkingstelling van de werknemer aan die derde geschieden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van die derde, wat zo moet worden begrepen dat de werkgever zich professioneel bezig moet houden met de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.
De vraag of een arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst in de zin van de wet is, heeft twee gevolgen. Op de eerste plaats kan dan gedurende de eerste 26 weken in de arbeidsovereenkomst schriftelijk worden bedongen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt als de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de derde eindigt (het zogenaamde “uitzendbeding”). Op de tweede plaats kunnen dan gedurende de eerste 26 weken onbeperkt arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan.
De CAO voor de Uitzendkrachten verlengt beide termijnen van 26 weken tot 78 weken. In de praktijk was discussie ontstaan over de vraag of behalve uitzendbureaus ook payrollbedrijven gebruik konden maken van de voordelen van de uitzendovereenkomst. Enerzijds werd betoogd dat dit niet het geval was. Met een beroep op de wetsgeschiedenis werd in dat geval betoogd dat de voordelen van de uitzendovereenkomst door de wetgever waren toegekend vanwege de nuttige rol die uitzendbureaus op de arbeidsmarkt vervullen, door vraag en aanbod bij elkaar te brengen (de zogenaamde “allocatieve functie”). Omdat payrollbedrijven dat laatste nu juist niet doen (maar alleen werknemers in dienst nemen die hun cliënten zelf hebben geworven om daarna diezelfde werknemers aan die cliënten uit te lenen), zouden payrollbedrijven geen beroep kunnen doen op de voordelen van de uitzendovereenkomst.
Anderzijds werd echter aangevoerd dat payrollbedrijven evenzeer zouden kunnen profiteren van de voordelen van de uitzendovereenkomst omdat uit de wetsgeschiedenis eveneens blijkt dat andere toekomstige verhoudingen op de arbeidsmarkt met drie partijen ook daaronder zouden kunnen vallen. Waar de wetsgeschiedenis zo onduidelijk was en de tekst van de wet ook geen uitkomst bood, was het wachten op een beslissing van de Hoge Raad. Die beslissing is er inmiddels, zij het dat die niet is genomen in een geschil tussen een werkgever en werknemer over de vraag of de werkgever een beroep kon doen op de voordelen verbonden aan de uitzendovereenkomst.
De vraag of een arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is, is in de praktijk nog op twee andere manieren van belang. Zo is daarvan (mede) afhankelijk of een werkgever verplicht is aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de uitzendkrachten, de Stichting pensioenfonds voor personeelsdiensten (StiPP). Een bedrijf dat gekwalificeerd medisch personeel ter beschikking stelde aan ziekenhuizen, zorginstellingen en thuiszorgorganisaties stelde dat het niet verplicht aangesloten behoefde te zijn bij StiPP omdat zij bij gebreke van het vervullen van een allocatiefunctie geen uitzendovereenkomsten met haar werknemers sloot. En verder is de vraag of een arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is ook van belang voor de vraag of de werkgever dient te worden ingedeeld in de sector Uitzendbedrijven en derhalve de hoge sectorpremies van die sector dient te betalen.
In twee arresten van 4 november 2016 hebben de civiele kamer respectievelijk de belastingkamer van de Hoge Raad besloten dat voor het bestaan van een uitzendovereenkomst de allocatieve functie op de arbeidsmarkt niet vereist is. Volgens de Hoge Raad gelden voor het aannemen van een uitzendovereenkomst geen andere eisen dan in de wet zijn vermeld (waar de allocatieve functie niet als voorwaarde is genoemd) en blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat dit anders zou zijn. De arresten van de Hoge Raad betekenen dat het ene bedrijf verplicht was aangesloten bij StiPP en dus pensioenpremies moest afdragen aan StiPP en dat het andere bedrijf de hoge sectorpremies van de sector Uitzendbedrijven verschuldigd was.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.