Toen een werknemer bij een concurrent in dienst trad, vorderde de ex-werkgever in kort geding dat de werknemer het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst zou nakomen en dat de werknemer een dwangsom zou verbeuren als hij dat niet deed. Omdat niet bewezen was dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden, werden de vorderingen echter afgewezen.
Bij een groothandel in bouwmaterialen zegt een werknemer de arbeidsovereenkomst op na twaalf jaar in dienst te zijn geweest. De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding, echter in beide gevallen zonder boeteclausule. De werkgever vermoedt dat de werknemer in strijd met het concurrentiebeding in dienst getreden is bij een concurrent en laat een bedrijfsrecherchebureau een onderzoek instellen. Dat leidt tot een kort geding bij de kantonrechter, waarin de werkgever stelt dat de werknemer in strijd met het concurrentiebeding in dienst is getreden bij de grootste concurrent van de werkgever en waarbij op straffe van het verbeuren van een dwangsom nakoming van het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding wordt gevorderd.
De werknemer stelt echter dat hij niet bij die concurrent in dienst is getreden maar bij een zustermaatschappij van die concurrent en dat hij het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding niet overtreedt. De kantonrechter wijst daarop de vordering tot nakoming van het concurrentiebeding af, maar de werknemer wordt wel op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 2.500 per dag veroordeeld om het geheimhoudingsbeding na te leven. Tegen dat vonnis stelt de werknemer hoger beroep in bij het gerechtshof.
Het hof stelt voorop dat het aan de werkgever is om aan te tonen dat aannemelijk is dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden of dat hij dat zal gaan doen. De werkgever had daartoe gesteld dat de werknemer in dienst was getreden van zijn grootste concurrent en dat er daardoor een groot risico was dat de werknemer het geheimhoudingsbeding zou gaan overtreden. De werknemer kent de prijzen van de werkgever en volgens de werkgever blijven er signalen binnenkomen dat de werknemer klanten van de werkgever benadert. Daarbij worden twee concrete voorbeelden genoemd.
De werknemer betwist dat hij klanten van de werkgever benadert en stelt dat de kennis van de prijzen inmiddels niet meer actueel is vanwege de snelle wijziging van de prijzen van bouwmaterialen. De twee voorbeelden worden door de werknemer gemotiveerd betwist.
Het gerechtshof oordeelt dat de werkgever er wel belang bij heeft dat de werknemer geen concurrentiegevoelige informatie aan zijn nieuwe werkgever verstrekt en dat hij daarom het geheimhoudingsbeding naleeft. Bij een veroordeling tot nakoming van het geheimhoudingsbeding heeft de werkgever geen belang omdat de werknemer daartoe op grond van de arbeidsovereenkomst al verplicht is. Er is ook geen aanleiding om aan niet-nakoming van het beding een dwangsom te verbinden, omdat de werkgever tegenover de betwisting van de werknemer geen bewijs heeft geleverd van de overtreding van het geheimhoudingsbeding. Voor verdere bewijslevering is in een kort geding ook geen plaats. De werknemer heeft er daarentegen belang bij dat de dwangsom niet wordt opgelegd omdat hij anders lichtvaardig kan worden geconfronteerd met executiemaatregelen. Dat was ook al gebeurd naar aanleiding van het vonnis van de kantonrechter.
Het gerechtshof vernietigt daarom het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de veroordeling van de werknemer tot nakoming van het geheimhoudingsbeding op straffe van een dwangsom.