Een werknemer die door een bank was ingehuurd met inschakeling van een payrollbedrijf als formele werkgever, was niet in dienst van het payrollbedrijf maar in dienst van de bank. De betreffende werknemer was een automatiseringsdeskundige die door de bank was geworven maar die de bank zelf niet in dienst wilde nemen. Daarom werd een overeenkomst tussen het payrollbedrijf en de werknemer gesloten. Krachtens deze overeenkomst werkte de werknemer sinds 1 oktober 2007 onafgebroken bij de bank op basis van een tarief van € 83 per uur, welk uurtarief werd verminderd met het werkgeversaandeel in de premies voor de werknemersverzekeringen, het werknemersaandeel in de premies voor werknemersverzekeringen, aftrekposten voor de loonbelasting en kosten van betaling van het salaris en koersverschil.
Tussen de werknemer en het payrollbedrijf ontstond een geschil toen de bank op 1 maart 2013 mededeelde dat het uurtarief met ingang van 7 maart 2013 eenzijdig zou worden verlaagd met 15,1%. Het payrollbedrijf wilde deze verlaging op de werknemer verhalen, maar de werknemer was van mening dat hij recht bleef houden op het zelfde uurloon en stelde dat de verlaging die de bank wilde doorvoeren het probleem van het payrollbedrijf was. Dit geschil leidt tot een kort geding bij de kantonrechter, waarbij de werknemer onder meer doorbetaling van loon op basis van het uurloon van € 83 vordert.
De kantonrechter wijst deze vordering echter af. Deze afwijzing is primair gebaseerd op het standpunt van de kantonrechter dat tussen het payrollbedrijf en de werknemer geen arbeidsovereenkomst bestaat. Voor de kantonrechter was bij dat standpunt beslissend dat de werknemer feitelijk werkte bij de bank, dat het payrollbedrijf niet werd betrokken bij of gekend in de arbeidsverhouding tussen de werknemer en de bank, dat de werknemer van de bank instructies ontving, dat het payrollbedrijf geen functioneringsgesprekken hield en dat de bank afspraken maakte over de dagen waarop wel en niet zou worden gewerkt. Daaruit leidde de kantonrechter af dat geen sprake was van een gezagsverhouding tussen het payrollbedrijf en de werknemer.
Volgens de kantonrechter kon desondanks een arbeidsovereenkomst bestaan in de vorm van een uitzendovereenkomst, maar dat was volgens de kantonrechter evenmin het geval omdat dan vereist is dat de uitzendwerkgever een allocatiefunctie op de arbeidsmarkt vervult, dat wil zeggen dat de uitzendwerkgever werkzaamheden verricht gericht op het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Voor het payrollbedrijf gold dat niet, omdat het payrollbedrijf uitsluitend voor de bank werkte. De kantonrechter was van mening dat de overeenkomst tussen de werknemer en het payrollbedrijf een niet in de wet benoemde overeenkomst was. Weliswaar zou de werknemer op grond van die overeenkomst nog steeds wel betaling van salaris van het payrollbedrijf kunnen vorderen, maar aan de daadwerkelijke toewijzing van de loonvordering van de werknemers in het onderhavige geval stond volgens de kantonrechter in de weg dat de werknemer niet tijdig tegen de doorgevoerde verlaging van het uurloon had geprotesteerd.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.