Omdat de werkneemster bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst niet hoefde te weten dat zij ongeschikt zou zijn voor de te verrichten werkzaamheden, kon de werkgever de arbeidsovereenkomst niet wegens dwaling vernietigen.
Na een introductiedag was bij een supermarkt een kassamedewerkster in dienst getreden. Aan het einde van de eerste werkdag laat de werkneemster weten dat zij een scheve wervel in haar rug heeft en dat zij daarvan bij het werk aan de kassa zo veel last heeft dat zij dat werk niet vol kan houden. In overleg werkt de werkneemster daarna nog bijna een maand aan de servicebalie, maar daarna meldt zij zich ziek wegens rugklachten. De bedrijfsarts oordeelt vervolgens dat de werkneemster structurele beperkingen heeft die haar verhinderen om het werk als kassamedewerkster te verrichten. Daarop besluit de supermarkt om de arbeidsovereenkomst met de werkneemster te vernietigen wegens dwaling bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst: als de supermarkt zou hebben geweten dat de werkneemster structureel arbeidsongeschikt zou zijn voor het werk als kassamedewerkster, zou de supermarkt de arbeidsovereenkomst niet zijn aangegaan. De werkneemster kan zich daarmee niet verenigen en vordert dat de kantonrechter verklaart dat de vernietiging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is.
De kantonrechter stelt voorop dat de Hoge Raad in een recent arrest heeft bepaald dat ook een arbeidsovereenkomst kan worden vernietigd wegens een zogenaamd “wilsgebrek”, zoals dwaling. Bij dwaling is sprake van een onjuiste voorstelling van zaken die zodanig van aard is dat de overeenkomst niet zou zijn gesloten als een juiste voorstelling van zaken zou hebben bestaan. Voor vernietiging van een overeenkomst moet de dwaling volgens de wet te wijten zijn aan een inlichting van de wederpartij of aan het zwijgen van de wederpartij, dan wel moeten beide partijen van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan.
De kantonrechter is van mening dat voor een beroep op dwaling geen lagere eisen kunnen gelden dan voor een ontslag op staande voet, omdat anders de beschermende werking van het ontslagrecht zou worden ondermijnd. Daarom moet de supermarkt volgens de kantonrechter bewijzen dat de werkneemster bij de sollicitatie wist dat haar kwaal haar ongeschikt zou maken voor het werk waarnaar zij solliciteerde. Dat is volgens de kantonrechter niet gebleken. Weliswaar wist de werkneemster dat haar kwaal haar ongeschikt maakte voor werk in de horeca, maar dat werk is qua belasting volgens de kantonrechter niet te vergelijken met het werk als kassamedewerkster. De werkneemster had geen reden om te denken dat zij zittend werk niet aankon en tijdens de introductiedag hoefde aan de werkneemster ook niet duidelijk te zijn geworden dat zij soms ook andere werkzaamheden dan werk achter de kassa zou moeten doen. Ook het feit dat zij nog ongeveer een maand werk achter de servicebalie heeft kunnen doen, wijst er volgens de kantonrechter op dat de werkneemster niet had hoeven te weten dat het werk als kassamedewerkster voor haar ongeschikt was. De vordering van de werkneemster wordt daarom toegewezen.