Bij een werkneemster die in januari 2015 met psychische klachten ziek is uitgevallen voor haar werk, wordt in juli/augustus 2016 een ernstige ontwikkelingsstoornis vastgesteld. De werkneemster werkt op dat moment tweemaal per week een half uur van huis uit. De behandelend psychiater is van mening dat het uitbreiden van die werkzaamheden averechts kan werken. Als de werkneemster een WIA-uitkering aanvraagt, wordt ten behoeve van het UWV een re-integratieverslag opgesteld. In de eindevaluatie vermelden de werkgever en de werkneemster dat:
• de werkneemster maximaal twee maal per week een half uur vanuit huis werkt;
• de belastbaarheid van de werkneemster nog erg marginaal is;
• zij haar eigen werk niet kan verrichten;
• er bij de werkgever geen passend werk voor de werkneemster is;
• in september 2016 is gestart met een tweede spoortraject, gericht op het vinden van passend werk bij een andere werkgever.
Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de werknemer zoals die in het re-integratieverslag zijn beschreven, komt de verzekeringsarts van het UWV tot het oordeel dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van de werkneemster niet goed heeft ingeschat. Volgens de verzekeringsarts kan de werkneemster vier dagen lang vier uur per week werken. Omdat de arbeidsdeskundige van het UWV vervolgens oordeelt dat mogelijk re-integratiekansen zijn gemist door niet te zoeken naar passend werk gedurende vier maal vier uur per week, legt het UWV aan de werkgever een loonsanctie op wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen. De werkgever moet daardoor nog 52 weken langer 70% van het loon aan de zieke werkneemster doorbetalen.
De werkgever tekent tegen deze beslissing bezwaar aan en beroept zich op een deskundigenrapportage van een psychiater die verklaart dat de symptomen van de ontwikkelingsstoornis door behandeling kunnen verminderen, maar dat dat tenminste een jaar duurt, en dat behandeling van lichamelijke klachten van de werkneemster meerdere maanden tot jaren zal duren. De bezwaarverzekeringsarts van het UWV is echter van mening dat de bedrijfsarts na het vaststellen van de ontwikkelingsstoornis het oordeel over de belastbaarheid van de werkneemster te veel heeft laten afhangen van de klachten van de werkneemster. In plaats daarvan had opbouw van de werkhervatting in uren moeten plaatsvinden. Als de werkgever ook in beroep geen gehoor vindt voor zijn grieven en hoger beroep wordt ingesteld, moet de Centrale Raad van Beroep over de zaak oordelen. Inmiddels is dan al een WGA-uitkering toegekend wegens volledige arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep begint met te stellen dat het loonsanctiebesluit van het UWV voor de werkgever een belastend besluit is en dat het daarom aan het UWV is om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij gaat het om de vraag of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Gelet op de psychische kwetsbaarheid van de werkneemster zoals die uit de beschikbare medische informatie naar voren komt is de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat uitbreiding van uren geen reële mogelijkheid was. Instroom in de WIA zou daarmee ook niet zijn voorkomen. De Raad overweegt nog dat de bedrijfsarts regelmatig intensief contact met de werkneemster heeft gehad en uitgebreide informatie van de behandelende artsen kenbaar bij zijn oordeel heeft betrokken, zodat het oordeel van de bedrijfsarts plausibel is, terwijl de wezenlijk andere inschatting van de medische situatie door de verzekeringsarts voldoende onderbouwing mist. Het loonsanctiebesluit van het UWV wordt daarom vernietigd.