Een werkgever had de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het gerechtshof oordeelde in kort geding dat aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure de vaststellingsovereenkomst zal vernietigen wegens dwaling of misbruik van omstandigheden. Daarom wordt een vordering tot loonbetaling en toelating tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden toegewezen.
Een 62-jarige werkneemster die al sinds 1989 bij een werkgever in dienst is, valt in september 2020 ziek uit voor haar werk. Volgens de bedrijfsarts zijn er op dat moment geen re-integratiemogelijkheden. Op advies van de bedrijfsarts wordt een expertise-onderzoek uitgevoerd. Op basis van dat onderzoek adviseert de bedrijfsarts dat een behandeling door een psycholoog plaatsvindt. Dat advies geeft de werkneemster zo veel stress dat zij wegens het vermoeden van hartklachten met een ambulance wordt afgevoerd naar een ziekenhuis. Daar blijkt dat zij een ontsteking in de maag heeft die wordt veroorzaakt door stress. De werkneemster laat daarop weten dat zij de behandeling door de psycholoog niet wil volgen.
Daarop heeft de werkgever een gesprek met de werkneemster, waarin wordt gesproken over de geadviseerde behandeling maar ook over de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen. De werkgever stuurt de werkneemster daarop een vaststellingsovereenkomst toe en geeft de werkneemster vier dagen de tijd om daarop te reageren. Op de laatste dag van die termijn (12 augustus 2021) bezoekt de directiesecretaresse van de werkgever de werkneemster aan huis om de vaststellingsovereenkomst te laten tekenen. De werkneemster tekent dan de overeenkomst. Daardoor eindigt de arbeidsovereenkomst op 16 november 2021. De werkgever betaalt daarbij de transitievergoeding, een bedrag van ongeveer elf bruto maandsalarissen. Ook wordt afgesproken dat de werkneemster zich hersteld meldt, hetgeen zij doet.
In oktober 2021 ontbindt een inmiddels ingeschakelde advocaat namens de werkneemster de vaststellingsovereenkomst wegens een gebrek van de werkneemster om haar wil ten aanzien van het aangaan van die overeenkomst op juiste wijze te bepalen. De werkneemster meldt zich ook opnieuw ziek, maar de bedrijfsarts acht haar volledig arbeidsgeschikt.
De werkneemster vordert daarop in geding dat de werkgever weer uitvoering gaat geven aan zijn re-integratieverplichting of, als de werkneemster arbeidsgeschikt wordt geacht, dat de werkgever haar toelaat tot het verrichten van haar werk. Ook wordt loonbetaling gevorderd. De kantonrechter wijst de vorderingen af omdat voor toewijzing van de vorderingen meer onderzoek noodzakelijk is dan in een kort geding mogelijk is. De kantonrechter acht met name van belang of de werkneemster bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst nog steeds arbeidsongeschikt was en of de werkgever haar voldoende heeft geïnformeerd over haar rechtspositie als zieke werknemer.
Als de werkneemster hoger beroep instelt blijkt het gerechtshof daar echter anders tegen aan te kijken. Ook het hof vindt dat het niet mogelijk is om in het kader van het kort geding te bepalen of de werkneemster in staat was om ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst haar wil te bepalen. Maar het hof is desondanks van mening dat voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure de vorderingen van de werkneemster zal toewijzen. Het hof wijst daarbij op de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen:
• De werkneemster was al 32 jaar in dienst en 62 jaar oud.
• Zij had een moeilijke periode achter de rug en was al elf maanden arbeidsongeschikt.
• De werkneemster moest een behandeltraject volgen dat zij niet wilde en dat leidde bij haar tot enorme stress.
• De werkgever was op de hoogte van deze stressklachten en wist ook wat daarvan de oorzaak was.
• De werkgever had de werkneemster medegedeeld dat bij niet ondergaan van het behandeltraject de loonbetaling zou worden gestaakt.
• Het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kwam van de werkgever.
• De werkneemster was op dat moment volledig arbeidsongeschikt.
• Op grond van het feit dat het behandeltraject zou plaatsvinden bij een psycholoog was de werkgever er mee bekend dat de werkneemster psychische klachten had.
• De werkgever heeft de werkneemster niet geïnformeerd over haar positie als zieke werknemer (opzegverbod tijdens ziekte; ander werk moeten zoeken terwijl zij arbeidsongeschikt was; weigering Ziektewetuitkering wegens het plegen van een benadelingshandeling; reden van geëiste hersteldmelding).
• De werkgever heeft de financiële consequenties van de vaststellingsovereenkomst niet voor de werknemer in kaart gebracht.
Het gerechtshof stelt te begrijpen dat de werkgever de loonstop had aangekondigd uit angst dat het UWV anders achteraf een loonsanctie aan de werkgever zou opleggen. Maar het hof is desondanks van mening dat de werkgever voorbarig is geweest door te dreigen met stopzetting van de loonbetaling als de werkneemster de geadviseerde behandeling niet zou volgen. Volgens het hof had de mogelijkheid van eenzelfde behandeling bij een andere therapeut onderzocht moeten worden. Ook had de werkgever moeten voldoen aan het advies van de bedrijfsarts om bij het UWV een deskundigenoordeel over haar eigen re-integratie-inspanningen aan te vragen.
De werkgever had gesteld dat de bedrijfsarts telefonisch zou hebben medegedeeld dat de werkneemster al elf maanden geen uitvoering geeft aan de adviezen van de bedrijfsarts en dat de werkneemster wel degelijk kon re-integreren, maar dat standpunt blijkt niet uit de adviezen van de bedrijfsarts. Als de bedrijfsarts dit gesteld heeft, acht het hof dat zeer kwalijk, maar zonder dat eerst aan de werkneemster voor te houden kon de werkgever daar geen consequenties aan verbinden.
Het hof is van mening dat de werkneemster de vaststellingsovereenkomst kan vernietigen wegens dwaling of misbruik van omstandigheden. Daarbij wijst het hof er met name op dat de werkneemster in de veronderstelling is gebracht dat bij het niet volgen van het behandeltraject de loonbetaling zou moeten worden gestaakt en dat zij daarom heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook als in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst niet kan worden vernietigd, acht het hof het aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat het beroep op de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Omdat de werkneemster inmiddels arbeidsgeschikt is geacht wordt de vordering tot hervatting van de re-integratie afgewezen. De vordering tot toelating tot de werkzaamheden en de loonvordering worden echter toegewezen.