De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die volgt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd eindigt niet van rechtswege door het verstrijken van de overeengekomen duur, indien de voorafgaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door de werknemer is opgezegd.
Een werknemer die sinds 15 oktober 1983 bij een werkgever in dienst was wilde in 2007 bij een andere werkgever in dienst treden. Op 6 augustus 2007 had hij met die andere werkgever een schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend. Op 9 augustus 2007 spreken de oude en de nieuwe werkgever af dat de arbeidsovereenkomst bij de oude werkgever op 15 oktober 2007 zal eindigen en dat de werknemer daarna zijn werkzaamheden bij de nieuwe werkgever zal aanvangen. Aldus geschiedt. De werknemer krijgt vervolgens echter spijt van zijn overstap en op 13 november 2007 treedt hij opnieuw in dienst bij zijn oude werkgever, nu op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Op 13 november 2008 wordt die nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar verlengd. Daarna blijkt de werkgever echter niet meer bereid om de arbeidsovereenkomst verder te verlengen. Er ontstaat een discussie tussen partijen over de vraag of de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd al dan niet op 13 november 2009 van rechtswege is geëindigd.
Aangezien tussen het einde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet meer dan drie maanden zijn verstreken, is dat op grond van de wet alleen het geval als de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door opzegging of ontbinding is geëindigd. Omdat dat niet zo is, wijzen de kantonrechter en het gerechtshof de vordering van de werknemer tot loondoorbetaling af.
De werknemer stelt echter cassatieberoep in bij de Hoge Raad. De Hoge Raad komt tot een uitleg van de wettelijke bepaling die inhoudt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die een voortzetting vormt van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opzegging behoeft om te kunnen eindigen, tenzij de eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geëindigd door rechtsgeldige opzegging of ontbinding door de rechter. Volgens de Hoge Raad blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontslagbescherming voor de werknemer moet hebben gegolden. Met deze ratio van de wettelijke bepaling strookt het volgens de Hoge Raad dat een opzegging door de werknemer niet te gelden heeft als een rechtsgeldige opzegging in de zin van de wettelijke bepaling. Volgens de Hoge Raad is het niet anders dan bij een beëindiging met wederzijds goedvinden, omdat in beide gevallen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust op een daarop gerichte verklaring van de werknemer.
Dit bericht is afkomstig van Kantoor Mr. van Zijl advocaten, lees het volledige bericht.